Artikelen van Robin Kranendonk
Tijdschrift
NJB 3 (2015)
Voorkeursbeleid voor topvrouwen
De ondervertegenwoordiging van vrouwen in topfuncties in Nederland en veel andere EU-lidstaten is groot. Mede door negatieve seksestereotypering stromen vrouwen moeilijk door naar de (sub)top van bedrijven. Arbeidsorganisaties staan voor de vraag welke maatregelen ze kunnen treffen om de streefcijfers te halen die ze zelf hebben gesteld of die in wetgeving zijn opgelegd. Is het reserveren van functies voor vrouwen een juridisch toelaatbare vorm van voorkeursbeleid? Of stuit dit zonder meer af op de Kalanke-norm van het Hof van Justitie van de EU? In deze bijdrage bespreken de auteurs de mogelijkheden voor werkgevers om zwaardere vormen van voorkeursbeleid toe te passen. Bij de vraag naar de juridische toelaatbaarheid betrekken zij inzichten die zijn verkregen uit sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van seksestereotypering en andere uitsluitingsmechanismen.
De papieren muur
Een kort geleden afgerond onderzoek laat zien dat processen-verbaal het verhoor zeer sterk samenvatten. Zij geven bovendien vaak een vertekend beeld van het verhoor. Dankzij opnamen van verhoren kan non-verbaal gedrag tegenwoordig worden bekeken en beluisterd. Verdachten blijken sneller schuldig te worden geacht als hun non-verbale gedrag zichtbaar is. Opnamen laten ook het gedrag van de verhoorder zien en daardoor kan het verhoor veel beter worden gecontroleerd dan vroeger het geval was. Er wordt echter in het strafproces nog te weinig gebruik gemaakt van audiovisuele middelen.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad en artikel 80a RO in strafzaken
In zijn conclusie van 16 december 2014 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad laten weten voornemens te zijn in strafzaken geen standpunt meer in te nemen als een zaak zich naar zijn mening leent voor afdoening op de voet van artikel 80a RO.2 De tijd die daardoor vrijkomt, wil hij besteden aan zaken die voor een volledige behandeling in cassatie geschikt zijn en waarin een conclusie een duidelijke toegevoegde waarde heeft. In andere zaken lijkt een conclusie hem niet langer nodig. Hij meent dat er geen verplichting bestaat om een standpunt over de afdoening via artikel 80a RO in te nemen. De vraag is echter of het de procureur-generaal zonder wetswijziging vrijstaat in het geheel geen conclusie c.q. standpunt te nemen en of sprake is van een wenselijke stap. De auteur meent dat beide vragen uiteindelijk ontkennend moeten worden beantwoord.