Artikelen van Redactie
Een werkgever betaalde in oktober 2022 zijn werknemer een transitievergoeding en vroeg hiervoor het UWV om compensatie op grond van art. 7:673e BW. Het UWV kwam uit op een lager bedrag door een andere berekening van de omzetafhankelijke provisie die de werknemer jaarlijks ontving. De werkgever kreeg daardoor minder terug van het UWV dan het bedrag dat hij aan zijn werknemer had betaald. De rechtbank Gelderland stelde de werkgever in het gelijk en gaf het UWV de opdracht een nieuwe berekening te maken. Het UWV ging in hoger beroep bij de CRvB. De CRvB heeft de zaak (23/523 CRTV) behandeld op 15 februari 2024.
Verzoek aan raadsheer A-G
Beide partijen baseren zich bij de berekening van de provisie op art. 2, derde lid, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding, maar komen uit op verschillende bedragen. Partijen zijn het erover eens dat de provisie moet worden berekend over de twaalf maanden vóór het einde van de arbeidsovereenkomst, maar zij verschillen van mening over de vraag welke provisiebedragen in die periode vallen. De interpretatie van art. 2, derde lid, van het Besluit was al eerder een (arbeidsrechtelijk) geschilpunt, maar er is nog geen (uitdrukkelijk) oordeel over gegeven door een hoogste rechter. Voor de CRvB is dit aanleiding om een conclusie te vragen aan raadsheer A-G voor een antwoord op de volgende vragen:
- Hoe moet art. 2, derde lid, van het Besluit bij de berekening van de wettelijke transitievergoeding worden uitgelegd en toegepast?
- Hoe moet de provisie die afhankelijk is van de uitkomsten van de verrichte arbeid (genoemd in dit artikellid) worden berekend?
- Is er ruimte voor een afwijkende berekening van de provisie in bijzondere gevallen, zoals bijvoorbeeld in deze zaak (beëindiging van een onderneming doordat de werkgever stopt/met pensioen gaat)?
Bron: www.rechtspraak.nl
Etnisch profileren door de politie is een complex en gelaagd onderwerp. Naast etniciteit blijken ook andere factoren mee te wegen in een politiebeslissing, zoals gender, leeftijd, kleding en het strafblad van de verdachte. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat etnisch profileren niet alleen een kwestie is van individuele politieacties. Bredere processen zijn daarop ook van invloed, zoals besluitvorming op hogere niveaus. Ook speelt de context van de politieorganisatie een rol: de diversiteit ervan, de cultuur en het beleid. Uit het internationale literatuuronderzoek blijkt dat etnisch profileren in diverse vormen van politiewerk voorkomt. De meest overtuigende aanwijzingen zijn gevonden in de context van verkeershandhaving en politiewerk op straat. De resultaten voor etnisch profileren bij arrestaties en politiegeweld varieerden meer. Dat kan te maken hebben met de methodologische verschillen tussen de studies. Maar ook met de mate waarin agenten discretionaire bevoegdheid hebben. Die vrijheid hebben zij meer bij het uitschrijven van een verkeersboete, dan bij arrestaties, zeker als het gaat om ernstige misdrijven.
Vergroten van diversiteit van politieteams
Welke aanpakken het beste werken om etnisch profileren tegen te gaan, kan op basis van de geanalyseerde onderzoeken niet worden gezegd. Geen van de onderzochte interventies - bij met name verkeerscontroles - lijken invloed te hebben op het tegengaan van etnisch profileren. Het gaat dan om interventies met bodycams, anti-biastraining, verschillende manieren van extern toezicht op het handelen van politieambtenaren en het vergroten van het procedureel rechtvaardig handelen en het doen inzien van het belang daarvan. De enige interventies die wel een positief effect lijken te hebben, zijn interventies gericht op het vergroten van de diversiteit van politieteams. Het maatschappelijk en politiek debat over etnisch profileren, wordt tot nu toe vooral moreel of juridisch gevoerd. Bovendien is er geen consensus over de definitie van etnisch profileren. Het ontbreken van een gedeeld begrip staat het (serieus) agenderen van het thema in de weg. Om discriminatie tegen te gaan, is meer Nederlands onderzoek nodig naar effectieve manieren daarvoor. Vanwege de complexiteit van het verschijnsel etnisch profileren is het volgens de onderzoekers onwaarschijnlijk dat slechts één type interventie de oplossing is.
Etnisch profileren door de politie
Bron: www.wodc.nl
De zaak die aanleiding geeft voor de prejudiciële vragen is een civiele zaak met een strafrechtelijke achtergrond. In 2015 heeft het Openbaar Ministerie (OM) tijdens een strafrechtelijk onderzoek naar een vermogensbeheerder een grote hoeveelheid e-mailberichten bij een hostingbedrijf opgevraagd. Het OM heeft toen kennisgenomen van de inhoud van een aantal e-mails tussen de advocaten en de verdachte vermogensbeheerder. Door vier advocaten van een vermogensbeheerder is een kort geding aangespannen tegen de Staat. De advocaten willen dat het de Staat wordt verboden om zonder tussenkomst van een rechter kennis te nemen van e-mailberichten tussen een verdachte en zijn advocaat. De vraag is hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat zich tussen door het OM gevorderde gegevens materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad (ECLI:NL:GHSHE:2023:2816). AG Harteveld heeft in zijn conclusie van 8 december 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:1122) vastgesteld dat wat betreft de bescherming van het verschoningsrecht bij het vorderen van gegevens sprake is van een hiaat in de wetgeving.
Arrest Hoge Raad
De Hoge Raad constateert dat er inderdaad sprake is van wettelijke leemtes wat betreft de bescherming van het verschoningsrecht als het OM van een aanbieder van een communicatiedienst (zoals een hostingbedrijf) gegevens vordert en daaraan onderzoek laat doen. De Hoge Raad heeft, in afwachting van nadere regelgeving, enkele uitgangspunten geformuleerd voor de te volgen procedure als er gegevens worden gevorderd van een aanbieder van een communicatiedienst. Daarin krijgt de rechter-commissaris een grotere rol. Deze uitgangspunten zijn in het kort:
- Politie en justitie moeten doen wat nodig is om inbreuken op het verschoningsrecht zo veel mogelijk te voorkomen, zodra het redelijk vermoeden bestaat dat zich bij de gevorderde gegevens geheimhoudersgegevens bevinden.
- De officier van justitie moet, als hij van de rechter-commissaris een machtiging vordert om van een communicatiedienst gegevens te mogen vorderen, vermelden of zich bij die gegevens mogelijk geheimhoudersgegevens zullen bevinden. De rechter-commissaris beoordeelt of het redelijk vermoeden bestaat dat dat zo is en betrekt dit bij zijn beslissing. Hij kan in verband daarmee aan de machtiging voorwaarden verbinden, bijvoorbeeld over de manier waarop de vermoedelijke geheimhoudersgegevens moeten worden uitgefilterd.
- De verschoningsgerechtigde moet in beginsel in staat worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de gegevens. Zijn standpunt wordt geëerbiedigd, tenzij de rechter-commissaris oordeelt - bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep - dat dit standpunt onjuist is. Als het standpunt van de verschoningsgerechtigde niet wordt ingewonnen, wordt een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over een geschikte wijze van filtering. Mocht het een of het ander wegens het heimelijke karakter van het onderzoek niet wenselijk zijn, ligt het in de rede de filtering uit te stellen.
- Als filtering mogelijk is zonder kennisneming van de gegevens, mag de officier van justitie deze zelf (doen) uitvoeren. Als dat niet kan, moet de filtering worden verricht door of onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris. Niet uitgesloten is dat deze daarbij opsporingsambtenaren inschakelt, mits wordt gewaarborgd dat de eventuele geheimhoudersgegevens niet bekend (kunnen) worden aan degenen die met het strafrechtelijk onderzoek of de strafrechtelijke vervolging zijn belast of daarbij anderszins zijn betrokken.
Bron: www.hogeraad.nl
Het akkoord moet ook voor een betere eerbiediging van de grondrechten van de verdachte of beklaagde zorgen bij de overdracht van strafvervolging van het ene land naar het andere. Ook wordt straffeloosheid voorkomen wanneer lidstaten weigeren een persoon over te leveren aan een andere lidstaat op grond van een Europees aanhoudingsbevel. Met de nieuwe regels kan de strafvervolging worden overgedragen en de beklaagde toch worden berecht. De autoriteiten van een land zullen voortaan kunnen verzoeken om de strafvervolging naar een andere lidstaat over te dragen op basis van een lijst van gemeenschappelijke criteria. Enkele voorbeelden zijn:
- het strafbare feit is gepleegd op het grondgebied van een andere lidstaat of het merendeel van de gevolgen van het feit zijn daar te voelen of een aanzienlijk deel van de schade is in die lidstaat berokkend;
- één of meerdere verdachten of beklaagden zijn onderdaan of ingezetene van dat land;
- een of meer verdachten of beklaagden bevinden zich in die andere lidstaat;
- het merendeel van het bewijsmateriaal is in dat land of de meeste getuigen verblijven er;
- in de andere lidstaat loopt al een strafzaak over dezelfde of andere feiten tegen de verdachte of beklaagde.
Het land dat wordt verzocht de overdracht van strafvervolging te aanvaarden, moet het verzoekende land uiterlijk 60 dagen na het verzoek laten weten of het de overdracht aanvaardt of weigert. Deze termijn kan met maximaal 30 dagen worden verlengd.
Rechten van het slachtoffers en verdachten
De verordening bevat ook verplichtingen met betrekking tot de rechten van verdachten, beklaagden en slachtoffers wanneer men over een overdracht beslist. Het land waarin het strafonderzoek loopt en dat de vervolging aan een ander land wenst over te dragen, moet bijvoorbeeld terdege rekening houden met de legitieme belangen van zowel de verdachte of beklaagde als het slachtoffer. Het wordt ook verplicht de beklaagde of verdachte en het slachtoffer in kennis te stellen van het voornemen om de procedure over te dragen, en hen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te spreken. Ook tijdens andere relevante fasen van de procedure moeten ze informatie krijgen.
Recht op een doeltreffende voorziening in rechte
Verdachten, beklaagden en slachtoffers hebben recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing van een land tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging. Zij zullen dit recht kunnen uitoefenen in het land waarnaar de strafprocedure wordt overgedragen. De termijn voor het instellen van een voorziening in rechte bedraagt maximaal 15 dagen vanaf de datum van ontvangst van de beslissing tot aanvaarding van de overdracht. Het definitieve besluit over de voorziening in rechte wordt zonder onnodige vertraging genomen, indien mogelijk binnen 60 dagen.
Bron: www.consilium.europa.eu
Bedrijven moeten voor het tonen van gerichte reclame op een website of applicatie eerst aan de gebruiker toestemming vragen voor het verzamelen en verwerken van gegevens - zoals locatie, leeftijd of zoekgeschiedenis - voor marketing- en reclamedoeleinden, of om die gegevens te mogren delen met bepaalde aanbieders. De gebruiker kan daar ook bezwaar tegen maken. IAB Europe is een in België gevestigde vereniging zonder winstoogmerk. Zij heeft een oplossing uitgewerkt waarvan zij stelt dat deze dat veilingsysteem in overeenstemming kan brengen met de AVG. De voorkeuren van de gebruikers worden gecodeerd en opgeslagen in een letter- en tekenreeks Transparency and Consent String (TC-string) genaamd, die wordt gedeeld met makelaars in persoonsgegevens en reclameplatformen, opdat deze weten waarvoor de gebruiker toestemming heeft verleend of waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. Er wordt ook een cookie op het toestel van de gebruiker geplaatst. In combinatie met elkaar kunnen de TC-string en de cookie worden gekoppeld aan het IP-adres van de gebruiker. De Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit heeft geoordeeld dat de TC-string een persoonsgegeven in de zin van de AVG vormt en dat IAB Europe als verwerkingsverantwoordelijke heeft gehandeld zonder de voorschriften van de AVG ten volle na te leven.
Arrest HvJ EU
In zijn arrest bevestigt het HvJ EU dat de TC-string informatie over een identificeerbare gebruiker bevat en dus een persoonsgegeven in de zin van de AVG vormt. De koppeling van de in een TC-string vervatte informatie aan een identificator - zoals met name het IP-adres van het toestel van de gebruiker - kan het namelijk mogelijk maken om een profiel van deze gebruiker op te stellen en hem te identificeren. Daarnaast moet IAB Europe worden beschouwd als een ‘gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke’ in de zin van de AVG. Onder voorbehoud van de verificaties die de verwijzende rechter dient te verrichten, lijkt zij bij de registratie van de toestemmingsvoorkeuren van de gebruikers in een TC-string immers invloed uit te oefenen op de gegevensverwerkingen, en samen met haar leden zowel het doel van als de middelen voor die verwerkingen vast te stellen. IAB Europe kan echter, onverminderd een eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid waarin het nationale recht voorziet, niet worden geacht in de zin van de AVG verantwoordelijk te zijn voor gegevensverwerkingen die plaatsvinden na de registratie van de toestemmingsvoorkeuren van de gebruikers in een TC-string, tenzij kan worden aangetoond dat zij invloed heeft uitgeoefend op de vaststelling van het doel van die latere verwerkingen en van de wijze waarop deze worden verricht. Het HvJ EU verklaart voor recht:
- Artikel 4, punt 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) moet aldus worden uitgelegd dat een letter- en tekenreeks als de TC-string (Transparency and Consent String), die de voorkeuren van een internetgebruiker of een gebruiker van een applicatie bevat met betrekking tot zijn toestemming voor de verwerking van zijn persoonsgegevens door aanbieders van internetsites of applicaties alsook door makelaars in persoonsgegevens en reclameplatformen, een persoonsgegeven in de zin van die bepaling is aangezien deze tekenreeks het mogelijk maakt om de betrokken gebruiker te identificeren wanneer zij met redelijke middelen kan worden gekoppeld aan een identificator zoals met name het IP-adres van het toestel van die gebruiker. Dat een sectororganisatie die in het bezit is van deze tekenreeks, zonder externe medewerking geen toegang heeft tot de gegevens die haar leden binnen de door haar opgestelde standaard verwerken, en dat zij die tekenreeks evenmin kan koppelen aan andere gegevens, staat er dan ook niet aan in de weg dat die tekenreeks een persoonsgegeven in de zin van voornoemde bepaling is.
- Artikel 4, punt 7, en artikel 26, lid 1, van verordening 2016/679 moeten aldus worden uitgelegd dat een sectororganisatie die haar leden een door haar opgestelde standaard aanbiedt die betrekking heeft op de toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens en die behalve bindende technische regels ook voorschriften bevat waarbij gedetailleerd is bepaald hoe de persoonsgegevens met betrekking tot die toestemming moeten worden opgeslagen en verspreid, dient te worden aangemerkt als ‘gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke’ in de zin van die bepalingen, indien zij gelet op de specifieke omstandigheden van het geval voor eigen doeleinden invloed uitoefent op de betreffende verwerking van persoonsgegevens en aldus samen met haar leden het doel van en de middelen voor die verwerking vaststelt. Dat een dergelijke sectororganisatie niet zelf rechtstreeks toegang heeft tot de persoonsgegevens die haar leden binnen die standaard verwerken, staat er niet aan in de weg dat zij de hoedanigheid van gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke in de zin van voornoemde bepalingen heeft; en dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid van die sectororganisatie zich niet automatisch uitstrekt tot latere verwerkingen van persoonsgegevens door derden – zoals aanbieders van internetsites of applicaties – wat de voorkeuren van gebruikers met het oog op gerichte online reclame betreft.
Bron: www.curia.europa.eu
Het hof oordeelt dat de actie van de activisten een onnodige en onaanvaardbare inbreuk maakt op de rechten en belangen van anderen. Hoewel de activisten hebben geprobeerd om het doek van het schilderij niet te beschadigen, was het voorafgaand aan de actie niet te voorzien hoe daarop zou worden gereageerd. Het hof erkent dat de activisten het recht hebben om aandacht te vragen voor de urgentie van de klimaatcrisis, maar stelt dat de gekozen wijze van meningsuiting en actievoeren de rechten van anderen heeft geschonden. Ondanks de ernst van de feiten, besluit het hof geen straf of maatregel op te leggen, om te voorkomen dat het strafrechtelijk optreden een ontmoedigende werking - chilling effect - heeft op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering. De reeds ondergane voorlopige hechtenis wordt voldoende geacht. In eerste aanleg zijn de drie mannen ieder veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Bron: www.rechtspraak.nl