Artikelen van Redactie

Nieuws
HvJ EU houdt Frontex verantwoordelijk voor pushback Syrisch gezin

Op 9 oktober 2016 arriveerde een gezin van Syrisch-Koerdische staatsburgers, bestaande uit twee ouders en vier kinderen, op het Griekse eiland Milos, waar ze hun wens kenbaar maakten om internationale bescherming aan te vragen. Slechts enkele dagen later werd het gezin echter overgebracht naar Turkije na een gezamenlijke terugkeeroperatie van Griekenland en Frontex. Uit angst voor deportatie naar Syrië door de Turkse autoriteiten, vluchtte het gezin vervolgens naar Irak. Omdat het gezin van mening was dat hun overplaatsing naar Turkije een illegale terugzending was en dat bij deze overbrenging hun fundamentele rechten werden geschonden, diende ze een klacht in bij Frontex, dat de klacht afwees. Daarop heeft het gezin het Gerecht van de Europese Unie verzocht om Frontex te veroordelen tot het vergoeden van de materiële en de immateriële schade die zij stelden te hebben geleden door het optreden van het agentschap vóór, tijdens en na de terugkeeroperatie. Ze betoogden met name dat als Frontex had voldaan aan zijn verplichting om de eerbiediging van de grondrechten en het beginsel van non-refoulement tijdens deze operatie te waarborgen, deze rechten niet zouden zijn geschonden en het gezin niet naar Turkije zou zijn teruggestuurd, maar internationale bescherming in de Europese Unie zou hebben gekregen. In 2023 heeft het Gerecht het beroep van het gezin afgewezen wegens het ontbreken van een causaal verband tussen het vermeende onrechtmatige gedrag van Frontex en de geleden schade, zonder de overige aansprakelijkheidsvoorwaarden te beoordelen. Volgens het Gerecht kon Frontex, aangezien dit geen bevoegdheid heeft om terugkeerbesluiten ten gronde te beoordelen of verzoeken om internationale bescherming te onderzoeken, niet aansprakelijk worden gesteld voor schade in verband met de terugkeer van deze personen naar Turkije.

Uitspraak HvJ EU

In de tegen dat arrest ingestelde hogere voorziening vernietigt het Hof grotendeels het arrest van het Gerecht en verwijst het de zaak terug naar het Gerecht. In zijn arrest merkt het Hof allereerst op dat het Unierecht Frontex een reeks verplichtingen oplegt die erop gericht zijn de eerbiediging van de grondrechten te waarborgen in het kader van gezamenlijke terugkeeroperaties. Bovendien herinnert het Hof eraan dat deze operaties alleen betrekking mogen hebben op personen die onderworpen zijn aan schriftelijke en uitvoerbare terugkeerbesluiten. Frontex moet dus nagaan of er dergelijke terugkeerbesluiten zijn vastgesteld voor alle personen die een lidstaat voornemens is terug te sturen via gezamenlijke terugkeeroperaties, om te garanderen dat deze operaties het beginsel van non-refoulement eerbiedigen. Het Hof geeft de Syrische familie dus gelijk en oordeelt dat het Gerecht ten onrechte heeft gemeend dat Frontex enkel technische en operationele steun aan de lidstaten verleende en niet hoefde te verifiëren of er een terugkeerbesluit bestond. Bovendien is het Hof van oordeel dat het Gerecht eveneens blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat eventuele schendingen van grondrechten die plaatsvinden tijdens een terugvlucht uitsluitend de verantwoordelijkheid van de gastlidstaat zijn, met uitsluiting van elke aansprakelijkheid van Frontex. Het Hof vernietigt daarom grotendeels het bestreden arrest en verwijst de zaak terug naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak waarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen van Frontex met betrekking tot de bescherming van de grondrechten van de personen voor wie gezamenlijke terugkeeroperaties worden ondernomen.

HvJ EU 18 december 2025, C-136/24P

Bron: www.curia.europa.eu

18 december 2025
Nieuws
HvJ EU: Polen schond Europees recht met voorrang eigen grondwettelijk hof

In twee arresten van 14 juli en 7 oktober 2021 heeft het Poolse grondwettelijk hof een aantal bepalingen van de Verdragen, zoals uitgelegd door het HvJ EU, onverenigbaar met de nationale grondwet verklaard. Deze arresten zijn gewezen in de context van de rechtspraak van het Hof over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht. In deze twee arresten wordt in wezen de bevoegdheid terzijde geschoven die het Hof aan de nationale rechterlijke instanties heeft toegekend om de rechtmatigheid te toetsen van procedures voor de benoeming van rechters, waaronder de besluiten van de Poolse nationale raad voor de rechtspraak (de KRS), en om uitspraak te doen over de gebreken van die procedures. Daarnaast worden daarin de voorlopige maatregelen verworpen die het Hof had opgelegd in verband met de organisatie en de bevoegdheid van de Poolse rechterlijke instanties en de procedure bij die rechterlijke instanties. De Europese Commissie heeft bij het Hof van Justitie een beroep wegens niet-nakoming tegen Polen ingesteld.

Uitspraak HvJ EU

In zijn arrest heeft het Hof het beroep van de Commissie volledig toegewezen en vastgesteld dat Polen zijn verplichtingen niet is nagekomen. Het Hof merkt op dat het arrest van het Poolse grondwettelijk hof van 7 oktober 2021 niet strookt met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, aangezien daarbij – in strijd met de rechtspraak van het Hof – de bevoegdheid terzijde wordt geschoven van de nationale rechterlijke instanties om de rechtmatigheid te toetsen van de procedures voor de benoeming van rechters, met inbegrip van de besluiten van de KRS waarbij kandidaten voor die benoeming worden voorgedragen, en om uitspraak te doen over de gebreken van die procedures. Ook in zijn arrest van 14 juli 2021 heeft het Poolse grondwettelijk hof dit beginsel geschonden, door te weigeren om te erkennen dat de door het Hof opgelegde voorlopige maatregelen voor de organisatie en de bevoegdheid van de Poolse rechterlijke instanties en de procedure bij die rechterlijke instanties bindend zijn. In de litigieuze arresten worden ook de wezenlijke kenmerken van de rechtsorde van de Unie aangetast, aangezien daarin de beginselen van autonomie, voorrang, doeltreffendheid en eenvormige toepassing van het Unierecht alsook het beginsel van de bindende werking van de rechtspraak van het Hof worden verworpen, door Poolse overheidsinstanties te beletten bepalingen van primair Unierecht toe te passen. Het Hof herinnert eraan dat Polen niet zijn grondwettelijke identiteit kan inroepen om zich te onttrekken aan de eerbiediging van in art. 2 VEU verankerde gemeenschappelijke waarden, zoals de rechtsstaat, effectieve rechterlijke bescherming en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Deze waarden liggen namelijk ten grondslag aan de identiteit van de Unie zelf, waartoe Polen vrijelijk is toegetreden. Na de toetreding komen die waarden concreet tot uiting in juridisch bindende verplichtingen, waaraan de lidstaten zich niet kunnen onttrekken. Bovendien kunnen de nationale rechterlijke instanties niet eenzijdig de omvang en de grenzen van de aan de Unie toegekende bevoegdheden bepalen. Daarvoor is de uitlegging van het Unierecht nodig en deze kwesties vallen in het bij de Verdragen ingestelde rechterlijke stelsel van de Unie onder de uitsluitende bevoegdheid van de Unierechters. In het bijzonder verzetten de autonomie en de doeltreffendheid van de rechtsorde van de Unie zich tegen elke externe toetsing van de beslissingen van het Hof bij de uitoefening van zijn uitsluitende bevoegdheid om het Unierecht definitief en bindend uit te leggen en om de rechtmatigheid van de handelingen van de Unie te toetsen. Eventuele twijfels van de nationale rechters over de omvang van de bevoegdheden van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie die de bevoegdheidssfeer van de Unie te buiten zou gaan of het vereiste zou miskennen dat de Unie de nationale identiteit van de lidstaten eerbiedigt, kunnen slechts worden weggenomen in het kader van een dialoog met het Hof door middel van een prejudiciële procedure. Dat geldt zelfs wanneer die twijfels betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht door het Hof. Tot slot concludeert het Hof dat de benoemingen van drie rechters van het Poolse grondwettelijk hof in december 2015 en van de president ervan in december 2016 in strijd waren met fundamentele regels inzake benoemingsprocedures in Polen. Daardoor voldoet het Poolse grondwettelijk hof niet aan de vereisten van een bij wet ingesteld gerecht dat onafhankelijk en onpartijdig is in de zin van het Unierecht.

HvJ EU, 18 december 2025, C-448/23

Bron: www.curia.europa.eu

18 december 2025
Nieuws
Rechtspraak vraagt aandacht voor positie rechter in wetgevingsadvies over huiselijk geweld

De Europese Unie (EU) streeft ernaar gendergerelateerd geweld, waaronder seksueel en online geweld, effectief aan te pakken. Een onderdeel daarvan is de richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, die alle EU-lidstaten in moeten voeren. Dat leidt in dit wetsvoorstel tot een aantal aanpassingen van de strafwetgeving, vooral over genitale verminking. Daarnaast gaan de strafmaxima omhoog van enkele strafbare feiten die verband houden met huwelijksdwang, wordt 'cyberintimidatie' als nieuw delict geïntroduceerd en de basis gelegd voor extra regels ter ondersteuning van slachtoffers.

Positie van de rechter

De Raad voor de rechtspraak onderkent het belang van een ruimhartige implementatie van de richtlijn; geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zijn actuele, urgente problemen, die voortdurende aandacht verdienen. Maar de Raad plaatst ook kanttekeningen, met name waar het gaat om de positie van de rechter. Familie- en jeugdrechters worden geacht signalen van huiselijk geweld en intieme terreur op te pikken in scheidings- en jeugdbeschermingszaken, maar beschikken vaak niet over de benodigde informatie. De Raad adviseert de wetgever om expliciet te benoemen hoe de rechter aan deze informatie komt. Mogelijk is een nieuwe wettelijke bepaling nodig die straf- en familierechters de bevoegdheid geeft rechtstreeks informatie uit te wisselen. Daarnaast zou het goed zijn om wettelijk vast te leggen dat alle betrokken instanties hetzelfde screening- en diagnostiekinstrument hanteren om huiselijk geweld op te sporen.

Advies wetsvoorstel implementatie richtlijn geweld tegen vrouwen

Bron: www.rechtspraak.nl

18 december 2025
Nieuws
Massaclaim afgewezen: producent borstimplantaten niet aansprakelijk voor ziektes

Volgens BCW zijn de implantaten gebrekkige producten, omdat ze verschillende klachten gerelateerd aan het immuunsysteem zouden veroorzaken, zoals spierpijn, reumatische klachten, droge ogen, haaruitval, vermoeidheid en vergeetachtigheid. Ook zouden ze een risico op een zeer zeldzame vorm van lymfeklierkanker (BIA-ALCL) geven. BCW stelt dat Allergan hier onvoldoende informatie over heeft verstrekt, terwijl zij wel van deze risico’s op de hoogte zou zijn geweest. Volgens BCW hebben de vrouwen dan ook recht op schadevergoeding van producent Allergan.

Uitspraak rechtbank

In deze zaak staat niet ter discussie dat vrouwen met de implantaten auto-immuunklachten kunnen hebben (gehad). De rechtbank oordeelt echter dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat de implantaten de oorzaak zijn van die klachten. Recent onderzoek, uitgevoerd in het Antoni van Leeuwenhoek (AVL), wijst er juist op dat er geen oorzakelijk verband is. Allergan is daarom niet aansprakelijk voor schade die vrouwen met deze klachten lijden. Er bestaan al langere tijd zorgen over een verband tussen BIA-ALCL, een zeldzaam type lymfeklierkanker, en borstimplantaten. Hoe deze kanker precies ontstaat en wat de rol van de implantaten daarbij is, is nog altijd onderwerp van wetenschappelijke discussie. Na jarenlang onderzoek is duidelijk geworden dat er een verhoogde kans is voor vrouwen met getextureerde borstimplantaten om deze vorm van kanker te ontwikkelen, maar die kans is in absolute zin zeer klein en het genezingspercentage zeer groot. De rechtbank oordeelt dat als dit verhoogde risico al wordt veroorzaakt door de implantaten, dit nog niet meteen betekent dat sprake is van een gebrekkig product in juridische zin. Het gaat in dit geval om een ernstige, maar zeer zeldzame complicatie bij een medisch hulpmiddel. Zoals bij ieder in het menselijk lichaam te implanteren hulpmiddel zijn er aan de borstimplantaten ook risico’s verbonden. Dat betekent niet dat zo’n hulpmiddel direct uit de handel moet. Dan zou ook niemand er meer baat bij kunnen hebben, bijvoorbeeld bij een borstreconstructie na een behandeling voor borstkanker. Getextureerde borstimplantaten waren hier heel geschikt voor en de alternatieven waren ook niet zonder risico’s. Een dergelijk risico betekent wel dat een producent de artsen aan wie het product wordt geleverd, hierover moet informeren. Dat heeft producent Allergan voldoende gedaan vanaf 2015, toen er langzaamaan meer bekend werd over het mogelijke risico op BIA-ALCL. Toen het risico op BIA-ALCL in 2018 concreet werd, met een wetenschappelijke onderbouwing, heeft zij de implantaten zelf van de markt gehaald. De rechtbank concludeert dat de borstimplantaten van Allergan niet gebrekkig zijn en dat Allergan daarom niet aansprakelijk is voor de gestelde schade. Dit betekent dat de door BCW geëiste schadevergoeding wordt afgewezen.

ECLI:NL:RBAMS:2025:9951

Bron: www.rechtspraak.nl

18 december 2025
Nieuws
Advies kindvriendelijke juridische procedures in familie- en jeugdrecht

Volgens het internationale kinderrechtenkader, met als belangrijkste basis het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), moet aan diverse grondslagen worden voldaan om ervoor te zorgen dat een juridische procedure kindvriendelijk is ingericht. Deze grondslagen houden in dat kinderen op een voor hen begrijpelijke manier moeten worden geïnformeerd, dat zij toegang moeten hebben tot steunfiguren, en dat de ruimte waar met hen gesproken wordt past bij hun leeftijd en behoeften. Daarnaast moet de mening van het kind worden meegewogen in de beslissing en moet na de besluitvorming aan het kind worden verteld wat er met zijn mening is gedaan. Tot slot moeten de betrokken professionals voldoende specialistische kennis, vaardigheden en tijd hebben.

Conclusies en aanbevelingen

RSJ concludeert dat een noodzakelijke voorwaarde voor het realiseren van de genoemde grondslagen is dat de betrokken organisaties werken vanuit een intrinsieke motivatie, gebaseerd op de rechten van het kind. Het horen van kinderen is dan geen doel op zich, maar een middel waarmee de rechten van het kind gerespecteerd worden. De RSJ vindt dat de betrokken organisaties in de gelegenheid moeten worden gesteld om vanuit deze intrinsiek gemotiveerde houding te kunnen werken. Dit betekent dat de randvoorwaarden, zoals voldoende kennis en vaardigheden en de beschikbaarheid van voldoende tijd, op orde moeten zijn. Omdat dit (nog) niet altijd zo is, is het volgens de RSJ van groot belang dat de Rijksoverheid spoedig de regie neemt in het op orde brengen van deze randvoorwaarden. Daarnaast vindt de RSJ dat de Rijksoverheid actief moet inzetten op een uniformere werkwijze als het gaat om de invulling van de grondslagen in de praktijk. Bij de uitwerking daarvan moeten kinderen worden betrokken.

Advies Grondslagen van kindvriendelijke juridische procedures in het civiele familie- en jeugdrecht

Bron: www.rsj.nl

17 december 2025
Nieuws
Ombudsman: Gemeente handelde onbehoorlijk bij klachten komst AZC

In 2022 wees het Rijk voor het eerst zelf een locatie aan voor een asielzoekerscentrum (AZC). De keuze voor een oud hotel in Albergen leidde tot grote onrust. Door de betrokkenheid van meerdere overheden raakten bewoners het overzicht kwijt, wat de onvrede verder aanwakkerde. De situatie escaleerde in protesten, brandstichting en bedreigingen richting de burgemeester. Inwoners dienden daarna klachten in over het optreden en de communicatie van de gemeente. Door capaciteitsproblemen werd de afhandeling uitbesteed aan een advocatenkantoor. Ook liet de gemeente zich tijdens de klachtenprocedure vertegenwoordigen door een ander advocatenbureau en waren gemeenteambtenaren zelf niet aanwezig bij de hoorzitting. Daardoor zaten inwoners soms tegenover vier advocaten, zonder daarbij iemand van de gemeente te spreken. Zij voelden zich niet gehoord en soms zelfs geïntimideerd, wat ertoe leidde dat sommigen afzagen van een hoorzitting. Door deze keuzes was de gemeente tijdens de klachtbehandeling nauwelijks zichtbaar.

Noodzaak Spreidingswet

De ombudsman ziet landelijk steeds meer klachten bij de komst van nieuwe AZC’s. Als samenleving zullen mensen die bescherming nodig hebben in ons land moeten worden opgevangen. Dat vraagt wat van beide kanten, zowel gemeente als inwoner. Al eerder riep de ombudsman de Eerste Kamer op voor de Spreidingswet te stemmen. De situatie in Albergen laat de noodzaak van de wet zien, die bedoeld is om asielzoekers evenredig over gemeenten te verdelen. Zolang sommige gemeenten onevenredig veel opvang verzorgen, blijven verschillen en daarmee maatschappelijke onrust bestaan. De wet biedt ruimte om stabiele en duurzame opvanglocaties te realiseren, wat de rust ten goede komt. De ombudsman waarschuwt dat participatie daarbij vaak wordt ingezet om steun te krijgen voor plannen die feitelijk al vaststaan. Eerlijk zijn tegen de burger betekent aangeven waar inwoners geen invloed hebben en waar zij wél kunnen meedenken, bijvoorbeeld over de inrichting van de opvang.

Wijze van klachtbehandeling door gemeente Tubbergen

Bron: www.nationaleombudsman.nl

17 december 2025
Nieuws
DNB: Meer maatwerk mogelijk bij proportionele toepassing Wwft

In de afgelopen jaren zijn er zorgen ontstaan over de neveneffecten van de naleving van de Wwft, waaronder onnodige klantbelasting, belemmeringen bij toegang tot betalingsverkeer, operationele druk en (indirecte) discriminatie. Vooral bij laagrisicosituaties is niet altijd duidelijk of de toepassing proportioneel is. Klachten die bij DNB binnenkomen en andere signalen roepen de vraag op of de toepassing van de Wwft in dergelijke gevallen in verhouding staat tot het witwasrisico. Het doel van de verkenning is inzicht krijgen in hoe banken hun Wwft-maatregelen afstemmen op klanten met een laag risicoprofiel. Het verkennende onderzoek richtte zich op vier specifieke klantgroepen: goede doelen en religieuze organisaties, Verenigingen van Eigenaren (VvE’s), klein MKB/retail en Politically Exposed Persons (PEP’s).

Belemmeringen bij het toepassen van proportionaliteit

Banken zijn in sommige gevallen terughoudend met het beperken van maatregelen, ook wanneer er geen significante risico’s worden geconstateerd. Hoewel de Wwft uitgaat van een risicogebaseerde benadering, blijkt in de praktijk dat de nadruk vaak ligt op strikte naleving van regels en procedures. Analisten ervaren niet altijd de ruimte om zelfstandig professionele afwegingen te maken. Dit kan in sommige gevallen leiden tot risicoavers gedrag. DNB ziet dat hogere risicoclassificaties in de praktijk vaak als ‘veilige keuze’ gelden. Toezicht- en controlefuncties kunnen meer nadruk leggen op hoogrisicosituaties en op gevallen waarin mogelijk ten onrechte een laag risiconiveau is toegekend, en minder op situaties waarin ten onrechte een te hoog risiconiveau is toegekend. Verschillende instanties publiceren risico-indicatoren om instellingen te ondersteunen bij het inschatten van risico's. In de praktijk worden deze indicatoren soms geïnterpreteerd als directe aanleiding voor actie. Het vaststellen van één risico-indicator in een dossier leidt dan automatisch tot aanvullende maatregelen. In de praktijk blijkt dat de kennis en expertise van medewerkers cruciaal zijn voor een passende klantbehandeling, bijvoorbeeld wanneer het gaat om specifieke klantgroepen zoals religieuze instellingen en stichtingen. Een goed begrip van de aard, context en activiteiten van deze klanten is essentieel om hun risico’s zorgvuldig en proportioneel te kunnen beoordelen. Daarnaast speelt de mate van afstand tot de klant een rol. Wanneer medewerkers vooral op afstand opereren en beperkt zicht hebben op de dagelijkse praktijk van de klant, is het lastiger om tot een passende risicobeoordeling en aanpak te komen.

Mogelijkheden om proportionaliteit te bevorderen

Op basis van de verkenning ziet DNB mogelijkheden om een meer proportionele toepassing van de Wwft te bevorderen. Cruciale factoren hierbij zijn het versterken van vakmanschap binnen instellingen, het centraal ontsluiten van relevante informatie, het zorgvuldig hanteren van standaarden en het stimuleren van het professionele oordeel. Het gaat om het benutten van de ruimte voor risicogerichte oordeelsvorming, niet om het benadrukken van het strikt volgen van procedures of het vermijden van fouten. Het gaat niet om het uitsluiten van alle risico’s, maar om het treffen van maatregelen die in verhouding staan tot het risico. Belangrijke randvoorwaarden zijn durf en doelgerichtheid. Dit ziet op het vertrouwen en de bevoegdheid om maatwerk te leveren, ook wanneer dat afwijkt van standaardprocedures. Daarbij hoort ook het besef dat proportioneel werken onvermijdelijk meebrengt dat soms een risico over het hoofd wordt gezien of een inschatting achteraf onjuist blijk. Dit ziet ook op een aansturing die het doel van de Wwft - het beheersen van risico’s met betrekking tot witwassen en financieren van terrorisme - centraal stelt.

Bron: www.dnb.nl

16 december 2025
Nieuws
RvS: Wetsvoorstel basisverzekering arbeidsongeschikte zelfstandigen niet uitvoerbaar

Het wetsvoorstel introduceert een basisverzekering tegen arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen. Het gaat om een eigen verzekeringsstelsel voor zelfstandigen, dat los staat van het bestaande stelsel voor werknemers de WIA. Zelfstandigen zijn in beginsel verzekerd voor de publieke basisverzekering. Zij kunnen echter ook kiezen voor een private verzekering (opt-out). Volgens de Afdeling maakt de voorgestelde basisverzekering het stelsel van de sociale zekerheid complexer. Dit komt onder meer doordat de verzekering een apart stelsel naast de WIA is en zelfstandigen van een opt-out gebruik kunnen maken. Het is juist wenselijk dat dit stelsel wordt vereenvoudigd. Wet- en regelgeving die steeds complexer wordt, zorgt voor steeds grotere problemen bij burgers en bij uitvoeringsinstanties. Dit geldt in het bijzonder voor het UWV en de Belastingdienst, die de basisverzekering moeten gaan uitvoeren. Het wetsvoorstel is voor de Belastingdienst onder voorwaarden pas uitvoerbaar vanaf 2030, terwijl andere wijzigingen in de inkomstenbelasting hierdoor lange tijd niet mogelijk zullen zijn. Het UWV kan het voorstel alleen uitvoeren als er voldoende capaciteit beschikbaar is voor de benodigde sociaal-medische beoordelingen. De gemaakte keuzes bij de vormgeving van de basisverzekering zorgen er bovendien voor dat de doelen van inkomenszekerheid en een gelijker speelveld voor werkenden slechts gedeeltelijk worden bereikt. Door de combinatie van een relatief lage uitkering en een wachttijd van twee jaar leidt de basisverzekering maar in beperkte mate tot een adequate inkomensvoorziening voor zelfstandigen. Ook blijven tussen werkenden de verschillen groot in hun bescherming tegen het risico op arbeidsongeschiktheid.

Aanpassing WIA en wetsvoorstel

De Afdeling concludeert dat het wetsvoorstel niet of nauwelijks uitvoerbaar is, zeker zolang de problemen in de uitvoering van de WIA niet zijn opgelost. Daarom is het advies aan de regering om eerst op korte termijn deze problematiek aan te pakken door de WIA sterk te vereenvoudigen. Vanwege het belang van een begrijpelijke en uitvoerbare verzekering die voor zelfstandigen voldoende meerwaarde heeft, adviseert de Afdeling daarnaast om het voorstel opnieuw te bezien. Dit kan in samenhang met of volgend op de noodzakelijke herziening van de WIA. Een integrale benadering van aanpassingen aan de WIA en dit wetsvoorstel ligt hierbij in de rede.

Advies Wet basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen

Bron: www.raadvanstate.nl

16 december 2025
Nieuws
Negatief advies Raad van State wetsvoorstel verbod op etnisch profileren

Met het wetsvoorstel willen de initiatiefnemers het verbod op etnisch profileren wettelijk vastleggen. Dat willen zij doen door het maken van onderscheid op grond van ras bij het selecteren van personen voor controle te verbieden in de Algemene wet bestuursrecht en de Politiewet 2012. Het voorstel is mede ingegeven door een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 februari 2023 over etnisch profileren door de Koninklijke Marechaussee (KMar) waarin het gerechtshof oordeelde dat het onderscheid op grond van ras dat de KMar maakte bij selectiebeslissingen in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV), niet is toegestaan. De initiatiefnemers willen met het wetsvoorstel de norm die uit dit arrest voortvloeit, in de wet vastleggen.

Bestaande discriminatieverboden

De Afdeling onderschrijft het belang van het tegengaan van etnisch profileren door overheidsinstanties. Discriminatie is verboden op grond van de Grondwet, internationale verdragen en wettelijke bepalingen en kan door de rechter op grond daarvan worden gesanctioneerd. De toelichting bij het wetsvoorstel is onvoldoende om de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel te motiveren ten opzichte van de al bestaande discriminatieverboden. Het is niet aannemelijk dat het voorstel daadwerkelijk kan bijdragen aan een effectievere aanpak van etnisch profileren. De Afdeling is daarnaast van oordeel dat het wetsvoorstel de bestaande verboden op etnisch profileren niet verduidelijkt, maar juist compliceert. Dit komt zowel door de verhouding van het wetsvoorstel tot al bestaande discriminatieverboden en andere wet- en regelgeving, als door de formuleringen in de tekst van het voorstel zelf. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk hoe het voorgestelde verbod op etnisch profileren zich verhoudt tot het verbod op vooringenomenheid. Dat verbod is ook opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en verbiedt etnisch profileren al. Daarnaast is onduidelijk hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de discriminatieverboden in de Grondwet en de verdragen.

Discriminatie door de overheid

Het juridische en maatschappelijke debat over het bestrijden van racisme en etnisch profileren is nog volop in beweging. Er lopen verschillende onderzoeken naar aanvullende nieuwe wetgeving die is gericht op het bestrijden van discriminatie door de overheid. Het is raadzaam om de uitkomsten van die onderzoeken te verwerken in de besluitvorming over vervolgstappen, ook gelet op het feit dat etnisch profileren al is verboden en het wetsvoorstel niet verduidelijkt maar compliceert. Daarbij merkt de Afdeling op dat op dit moment al praktijkgerichte maatregelen kunnen en worden genomen om de naleving te verbeteren van de bestaande anti-discriminatiebepalingen die etnisch profileren verbieden. De Afdeling adviseert de initiatiefnemers dan ook om de behandeling van het wetsvoorstel in deze vorm en op dit moment niet voort te zetten.

Advies initiatiefvoorstel voor een wettelijk verbod op etnisch profileren

Bron: www.raadvanstate.nl

15 december 2025