Artikelen van Redactie

Nieuws
Kritisch advies Raad van State wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs

Het versterken van de veiligheid op school kan niet zonder aandacht voor de veilige schoolcultuur waarin open kan worden gepraat over wat gewenst is en wat niet, en waar grenzen liggen. Door de focus van het wetsvoorstel op administreren, monitoren, melden en controleren, komt de nadruk te liggen op het voldoen aan de procedurevoorschriften. Hierdoor bestaat het risico dat er juist minder ruimte, tijd en aandacht is voor het open gesprek. Bovendien is niet dragend gemotiveerd waarom de voorgestelde maatregelen proportioneel zijn in het licht van de vrijheid van inrichting en opwegen tegen de administratieve lasten voor scholen en onderwijspersoneel. Volgens de Afdeling lenen maatregelen die primair gaan over de bescherming van het onderwijspersoneel zich beter voor Arbowetgeving dan voor onderwijswetgeving. De Arbeidsomstandighedenwet voorziet op hoofdlijnen al in het wettelijke kader dat ziet op de bescherming van werknemers. Door ook maatregelen op te nemen in onderwijswetgeving wordt de toezichtspraktijk onnodig complex. Verder adviseert de Afdeling de uitbreiding van de aangifteplicht seksuele misdrijven tot meerderjarigen dragend te motiveren in het licht van de autonomie van het meerderjarige slachtoffer. De toelichting besteedt namelijk geen aandacht aan de autonomie van het meerderjarige slachtoffer, de gevolgen die het strafproces kan hebben voor het slachtoffer en het belang dat slachtoffers respectvol en zorgvuldig bejegend worden en hun wensen serieus worden genomen.

Advies Wet vrij en veilig onderwijs

Bron: www.raadvanstate.nl

1 april 2025
Blog
Regulering van gepersonaliseerde marketing
In de studie van Aad van Heusden wordt gepersonaliseerde marketing geanalyseerd vanuit een rechtseconomisch perspectief om de beloften en gevaren ervan bloot te leggen.
31 maart 2025 Proefschrift Redactie
Blog
Macro-effecten in het aansprakelijkheidsrecht
In zijn proefschrift beoogt Stijn van Deursen een kompas te bieden aan de hand waarvan de rechter bij het ontstaan van macro-effecten kan navigeren tussen de domeinen van de samenleving, de procespartijen en de politiek, zonder daarbij vaste juridische grond onder de voeten te verliezen.
31 maart 2025 Proefschrift Redactie
Nieuws
Oordeel Hof: Haagse rechtbank was partijdig in zaak Chipshol

Het hof verklaart dat de Staat jegens Chipshol onrechtmatig heeft gehandeld door een schending van art. 6 lid 1 EVRM. Daaraan ligt het samenstel van het processuele optreden van de rechter  in de periode 1994-1998 ten grondslag in de Chipshol-zaak. Het hof komt tot de slotsom dat er sprake is van objectief gerechtvaardigde twijfel bij Chipshol over de onpartijdigheid van de rechter in de Chipshol-zaak. Het hof spreekt hiermee niet uit dat rechter W. daadwerkelijk (subjectief) partijdig is geweest. Wel is, objectief bezien, de schijn van partijdigheid gewekt en onvoldoende weggenomen in het licht van het geheel van de volgende feiten en handelingen:

  • De rechter is in verschillende hoedanigheden opgetreden bij de voorbereiding van rechterlijke beslissingen in de Chipshol-zaak, namelijk als zittingsrechter, rolrechter, en kamer- en later ook sectorvoorzitter (en bestuurslid) van de rechtbank Den Haag, en heeft daarbij de schijn gewekt van het willen afdwingen van zijn voortdurende bemoeienis met de Chipshol-zaak;
  • De rechter heeft meermaals eenzijdig contact gehad met een advocaat in de Chipshol-zaak, waarbij hij over een telefoongesprek bovendien onwaarheid heeft gesproken, ook intern, binnen de rechtbank, wat de schijn heeft gewekt dat hij iets te verbergen had. Ook kan de schijn zijn gewekt dat de regie over de voortgang van de zaak in handen van de wederpartij van Chipshol is gelegd, althans dat buiten de openbaarheid over die regie overleg had plaatsgevonden tussen de rechter en de wederpartij van Chipshol;
  • De rechter heeft de datum voor pleidooi in een bodemzaak bepaald zonder verhinderdata te vragen aan de zijde van Chipshol, waar hij als getuige niet zuiver over heeft verklaard, en heeft vervolgens het uitstelverzoek van een advocaat van Chipshol geweigerd, wat de schijn heeft gewekt dat de agenda van haar wederpartij voorrang kreeg boven die van Chipshol en haar advocaat;
  • De rechter heeft zich na het wrakingsverzoek van Chipshol van 4 februari 1997 pas voor Chipshol kenbaar op 12 februari 1997, daags voor het pleidooi in de tweede bodemzaak, informeel teruggetrokken, en heeft vervolgens zelf de nieuwe voorzitter voor die bodemzaak aangewezen, wat de schijn heeft gewekt dat hij zich bleef bemoeien met de Chipshol-zaak zonder het op een wrakingsprocedure aan te laten komen - die wel doorgang had moeten vinden. De rechter nam vervolgens de uitzonderlijke stap om via de persrechter van de rechtbank Den Haag publiekelijk, door open brieven in NRC Handelsblad in 1997, onnodig en onzuiver in discussie te treden over de gang van zaken rond de wraking, wat aan de schijn heeft bijgedragen dat hij onvoldoende afstand heeft bewaard tot de Chipshol-zaak, anders dan een onpartijdige rechter betaamt.

De schending van art. 6 lid 1 EVRM strekt zich niet (mede) uit tot de inhoud van het vonnis in kort geding van 3 mei 1996. Rechtsherstel bij een inhoudelijk onwelgevallig vonnis wordt de rechtszoekende geboden door de mogelijkheid van hoger beroep, zoals Chipshol indertijd ook (met succes) heeft beproefd. Art. 6 lid 1 EVRM beschermt materiële rechten ook niet op dezelfde manier en in dezelfde mate als processuele rechten. Dit vonnis levert, wat inhoud betreft, geen onrechtmatige daad op en biedt geen grondslag voor een verplichting tot schadevergoeding van de Staat. De andere concrete verwijten die Chipshol de Staat maakt zijn verjaard, en kunnen reeds om die reden evenmin aanleiding geven voor een schadevergoedingsplicht. Het hof is van oordeel dat de vordering tot een verklaring voor recht naar haar aard niet kan verjaren. De toewijzing van de verklaring voor recht houdt op zichzelf een vorm van genoegdoening in voor de schending van art. 6 lid 1 EVRM. Wat verder is gevorderd wordt door het hof afgewezen.

Bron: ECLI:NL:GHARL:2025:1733

31 maart 2025
Nieuws
Toeslagenaffaire speelde grote rol bij uithuisplaatsingen van kinderen

De schulden, armoede en financiële problemen, ontstaan door de toeslagenaffaire, zorgden vaak voor een plotselinge en onverwachte breuk in de stabiliteit van het gezin. Hierdoor ontstonden in de gezinnen problemen die er eerder niet waren of nog beheersbaar waren, bijvoorbeeld: financiële stress, mentale problemen, verlies van werk, conflicten tussen partners en een verslechterde relatie tussen de kinderen en hun ouders. De uithuisplaatsingen van de kinderen uit deze gedupeerde gezinnen hadden waarschijnlijk niet plaatsgevonden als de effecten van de toeslagenaffaire eerder waren gestabiliseerd. Ook in gezinnen die al voor de toeslagenaffaire te kampen hadden met problemen, heeft de toeslagenaffaire de situatie verergerd.

Zeer grote gevolgen

De commissie ziet dat de gevolgen voor de uit huis geplaatste kinderen zeer groot zijn. Zij kampen met langdurige en soms blijvende mentale problemen, hebben hun opleiding vaak niet kunnen afmaken of hun talent onvoldoende kunnen ontwikkelen. Ook is de relatie met hun ouders en hun broers en zussen vaak ernstig en soms onherstelbaar beschadigd. De gedupeerde kinderen hebben vaak geen vertrouwen in de overheid, de jeugdzorg en andere hulpverlening, zeker nu duidelijk is dat de overheid met de toeslagenaffaire de problemen in hun gezin heeft veroorzaakt of verergerd. Daarnaast ziet de commissie dat bij de hulpverlening een gedegen analyse van de oorzaken van de problemen in het gezin ontbrak. Daardoor werden problemen zoals armoede en schulden en de daaruit voortvloeiende stress niet effectief aangepakt.

Effecten op gedupeerde kinderen

De commissie stelt vast dat:

  • een groot deel van de uithuisplaatsingen als gevolg van de toeslagenaffaire te voorkomen was geweest;
  • als gevolg van de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsing de toekomstperspectieven van de gedupeerde kinderen zijn aangetast;
  • er bij de uit huis geplaatste kinderen sprake is van langdurige en soms blijvende mentale problemen;
  • de uit huis geplaatste kinderen vaak een blijvend wantrouwen hebben in de overheid en hulpverlenende instanties;
  • de volgende generatie ook de gevolgen zal ondervinden van de effecten van de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen.

(Het stelsel van) jeugdzorg

De commissie constateert dat:

  • de hulpverlenende instanties niet in staat waren de neerwaartse spiraal bij gezinnen te herkennen;
  • de aanpak van de jeugdbescherming niet gericht was op het gezin als geheel;
  • de jeugdzorg een negatieve impact kan hebben op de gezinnen
  • er binnen het jeugdbeschermingssysteem onvoldoende ruimte is voor tegenspraak en controlemechanismen;
  • de werkwijze van de jeugdhulp en jeugdbescherming leidt tot gevoelens van wantrouwen en machteloosheid.

Aanbevelingen Commissie Toeslagen en Uithuisplaatsingen

De commissie beveelt aan:

  1. kinderen die als gevolg van de toeslagenaffaire uit huis geplaatst zijn, te erkennen als een zelfstandige groep gedupeerden;
  2. de rechtszekerheid voor uit huis geplaatste kinderen te versterken door de subsidieregeling rechtsbijstand uit te breiden voor uit huis geplaatste kinderen, zodat zij toegang hebben tot juridische hulp bij misstanden die hebben plaatsgevonden tijdens hun tijd in de jeugdzorg;
  3. een laagdrempelige aanpak aan die uit huis geplaatste kinderen financiële ondersteuning biedt bij herstel en ontwikkeling en een schuldenvrije toekomst met verbetering van de Kindregeling en een aanvullende landelijke regeling;
  4. een langdurig beschikbare laagdrempelige toegang tot persoonlijke ondersteuning voor uit huis geplaatste kinderen;
  5. ondersteuning te blijven bieden aan de gedupeerde ouders, onder ander bij het herstel en ontschuldigen van de relatie met de gedupeerde kinderen;
  6. de oorzaken van problemen in de gezinnen (meer) als uitgangspunt te nemen bij het bepalen van de aanpak;
  7. kinderen en ouders een zwaardere stem en stevigere positie te geven bij ingrijpende beslissingen van de Raad voor de Kinderbescherming, gecertificeerde instellingen en rechtspraak;
  8. om bij zware maatregelen altijd te streven naar inzet van actuele professionele kennis en vaardigheden op het hoogst mogelijke niveau;
  9. een permanent aanbod te ontwikkelen om specifieke kennis en vaardigheden op te doen voor professionals in de jeugdzorg;
  10. om de processen in de jeugdzorgketen aan te passen;
  11. om werk te maken van een cultuuromslag in het beleid waarbij het vertrouwen in burgers het uitgangspunt is.

Erfenis van onrecht - De blijvende impact van de toeslagenaffaire op het leven van uit huis geplaatste kinderen

Bron: www.toeslagen-uithuisplaatsingen.nl

27 maart 2025
Nieuws
Weinig zicht op omvang groep platformwerkers in kwetsbare positie

De vijf meest impactvolle ontwikkelingen die het RIVM en TNO voor werkenden in kwetsbare situaties zien zijn AI, nieuwe wet- en regelgeving, migratie, arbeidsmarktkrapte en globalisering. Deze ontwikkelingen bieden zowel kansen als risico’s voor gezond en veilig werken en komen samen bij werkenden in kwetsbare situaties, zoals platformwerkers. Een deel van de platformwerkers bevindt zich in een kwetsbare situatie. Deze groep is afhankelijk van platformwerk en voert relatief eenvoudig werk uit. Als er geen speciale vaardigheden of kennis nodig zijn, kunnen deze mensen makkelijk vervangen worden. Ook andere werkomstandigheden zijn ongunstig: ze werken voor een laag tarief, maken lange dagen en werken onder hoge tijdsdruk. Daar komt bij dat platformwerkers minder contact met collega’s hebben en niet zijn vertegenwoordigd bij vakbonden of een ondernemingsraad van een organisatie. Platformwerkers worden op een laagdrempelige en efficiënte wijze via algoritmen aan een klus gekoppeld. Soms worden daarbij (ook) het tarief en werk door AI bepaald. Dit biedt de kans om op een eenvoudige manier aan het werk te komen, maar hierdoor hebben ze zelf minder invloed op wanneer en hoe zij het werk uitvoeren. Verder kunnen impliciete aannames en vooroordelen in de algoritmes de kans vergroten dat iemand door discriminatie geen werk krijgt.

Werkenden in kwetsbare situaties en de toekomst: platformwerk uitgelicht

Bron: www.tno.nl

27 maart 2025
Nieuws
Vervolgonderzoek procureur-generaal naar strafbeschikking OM

Het OM kondigde op 17 februari 2025 aan dat het meer strafzaken met een strafbeschikking zal gaan afdoen. Bij veel voorkomende criminaliteit, te beginnen met eenvoudige diefstallen, wordt volgens het OM dagvaarden de uitzondering. Mede gelet hierop, heeft de P-G het OM bericht dat hij zijn al voorgenomen onderzoek naar de vraag welke inspanningen het OM heeft gepleegd naar aanleiding van zijn in 2022 gerapporteerde bevindingen en aanbevelingen, met voorrang wil gaan uitvoeren. Het College van procureurs-generaal heeft de P-G geïnformeerd dat het OM een groot deel van de in het rapport ‘Buiten de rechter OM’ vermelde verbeterpunten nog niet heeft kunnen doorvoeren omdat daarvoor omvangrijke aanpassingen in het geautomatiseerde zaaksysteem nodig zijn en daarmee wordt gewacht tot de ontwikkeling van een nieuw zaakregistratiesysteem. Gelet op de door het College geschetste stand van zaken heeft de PG besloten om het vervolgonderzoek gefaseerd in te richten. Het onderzoek door de P-G is nu gericht op de verbeterpunten die uit ‘Buiten de rechter OM’ naar voren zijn gekomen en waarvan de implementatie niet afhankelijk is van de bedoelde aanpassingen in het zaaksysteem. De P-G zal bij het onderzoek ook aandacht besteden aan de beleidswijziging van het OM waarbij de inzet van de strafbeschikking wordt geïntensiveerd.

Bron: www.hogeraad.nl

26 maart 2025
Nieuws
Zestig weken extra voor bezwaarprocedure in hersteloperatie toeslagen

De hersteloperatie is onder meer vastgelopen door de onrealistisch korte beslistermijn die de wetgever heeft bepaald voor het beslissen op bezwaarschriften. Ook het aanspannen van rechtszaken om met een rechterlijke dwangsom de dienst sneller te laten beslissen, helpt niet meer. De wetgever heeft een oproep van de Afdeling niet opgepakt om realistischere beslistermijnen in de wet op te nemen. Daarom ziet zij zich nu genoodzaakt om zelf een nieuwe beslistermijn voor de bezwaarfase vast te stellen. Die is lang en de Afdeling is zich ervan bewust dat dit bij gedupeerde ouders kan overkomen als beloning van een niet goed functionerende Dienst Toeslagen. Toch is het naar het oordeel van de Afdeling zinloos om de dienst een termijn te stellen die hij overduidelijk niet kan halen.

Nieuwe beslistermijnen

  • In rechtszaken waarin ouders in het gelijk worden gesteld over het uitblijven van een beslissing op hun bezwaarschrift wordt de nadere beslistermijn zo vastgesteld dat er in alle gevallen een totale nadere beslistermijn van 60 weken geldt. Die termijn gaat lopen na afloop van de wettelijke beslistermijn. Zijn na de wettelijke beslistermijn bijvoorbeeld 20 weken verstreken? Dan krijgt de Dienst Toeslagen nog 40 weken de tijd om een beslissing op bezwaar te nemen. Heeft de dienst na afloop van die 60 weken nog steeds geen beslissing genomen? Dan moet hij de ouders een dwangsom betalen van € 100,00 voor elke dag dat die termijn verder wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
  • Als de Afdeling in een rechtszaak over het uitblijven van een beslissing op bezwaar constateert dat de nadere beslistermijn van 60 weken al voorbij is, dan zal zij de Dienst Toeslagen opdragen om alsnog binnen twee weken een beslissing te nemen. Die wettelijke termijn gaat lopen vanaf de dag dat de uitspraak wordt verzonden. Wordt deze termijn van twee weken overschreden? Dan moet de Dienst Toeslagen de ouders een dwangsom betalen van € 250,00 voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,00.

ECLI:NL:RVS:2025:1301

Bron: www.raadvanstate.nl

26 maart 2025
Nieuws
Gerechtshof: extreme geuroverlast veehouderijen is schending art. 8 EVRM

Eisers zijn woonachtig (geweest) in de directe omgeving van intensieve veehouderijen. Volgens eisers vormt geuroverlast van die veehouderijen een ernstige aantasting van hun woongenot en een mogelijke bedreiging van hun gezondheid. Zij verwijten de Staat dat hij hun grondrecht op ongestoord woongenot onvoldoende beschermt en hun belangen verwaarloost ten gunste van de economische belangen van de (intensieve) veehouderijen. Daarmee schendt de Staat zijn verplichtingen die voortvloeien uit art. 8 EVRM. Zij willen dat de Staat maatregelen treft die ervoor zorgen dat de landelijke en lokale geurnormen niet meer worden overschreden en dat er een einde komt aan de geuroverlast. Ook willen zij dat de Staat hun schade als gevolg van de geuroverlast vergoedt. De rechtbank heeft de vorderingen deels toegewezen (ECLI:NL:RBDHA:2022:9119).

Uitspraak gerechtshof

Het hof komt ook tot een gedeeltelijke toewijzing, zij het in een wat beperktere mate. Het hof is van oordeel dat uit art. 8 EVRM volgt dat bij een geurbelasting vanaf 25 odour units per kubieke meter lucht op de Staat de positieve verplichting rust om maatregelen te treffen om daar iets aan te doen. De Staat heeft weliswaar een ruime beoordelingsvrijheid bij de keuze van de maatregelen, maar mag bij zeer extreme gevallen niet wachten met het treffen van maatregelen. Het hof stelt bij twee van de eisers vast dat de stank in hun woonsituatie zodanig extreem slecht is dat in hun situatie niet gewacht had mogen worden met het nemen van concrete maatregelen. In hun situatie oordeelt het hof dat de Staat hen niet de (in art. 8 EVRM vereiste) effectieve bescherming heeft geboden doordat de Staat geen concrete passende maatregelen heeft getroffen. Voor de andere eisers heeft het hof dat niet kunnen vaststellen. Aangezien een van de twee eisers inmiddels is verhuisd doordat overheidsmaatregelen dit mogelijk hebben gemaakt, heeft de Staat tegenover die persoon in zoverre aan zijn verplichtingen voldaan. Voor mogelijke schadevergoeding verwijst het hof de zaak van beide eisers naar de schadestaatprocedure. Het hof wijst de vorderingen van de overige eisers af, onder meer bij gebrek aan concrete gegevens.

ECLI:NL:GHDHA:2025:431

Bron: www.rechtspraak.nl

 

25 maart 2025
Nieuws
Rechtbank stelt HvJ EU prejudiciële vragen over grensdetentie Schiphol

De rechtbank heeft het HvJ EU gevraagd om uitleg te geven over wat onder een ‘gespecialiseerde bewaringsaccommodatie’ als bedoeld in de Opvangrichtlijn, die van toepassing is op asielzoekers, en de Terugkeerrichtlijn, die van toepassing is op uitgeprocedeerde asielzoekers, moet worden verstaan. De rechtbank heeft eerder een bezoek gebracht aan JCS en geconcludeerd dat het geen geschikte plaats is om asielzoekers vast te houden. Detentie van asielzoekers in JCS is dan ook onrechtmatig oordeelde de rechtbank op 31 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:1161). De Raad van State denkt daar anders over en oordeelde op 26 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:789) dat JCS een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van de Opvangrichtlijn. De rechtbank heeft zich in principe te houden aan dit oordeel van de hoogste Nederlandse bestuursrechter. Maar de rechtbank is ook verplicht om het unierecht op een juiste manier toe te passen en er is bij de rechtbank onduidelijkheid over welke uitleg moet worden gegeven aan het unierechtelijke begrip ‘gespecialiseerde bewaringsaccommodaties’ en hoe de rechter dit inhoudelijk moet toetsen. Ook bestaat onduidelijkheid over de maximale duur van de rechterlijke procedure in zaken van gedetineerde asielzoekers. Daarom is er een goede reden om het HvJ EU prejudiciële vragen te stellen over de Opvangrichtlijn en de Terugkeerrichtlijn.

Zie ook opinie van Galina Cornelisse Grensdetentie Schiphol gepubliceerd in NJB 2025/366, afl. 7.

ECLI:NL:RBDHA:2025:4570

ECLI:NL:RBDHA:2025:4571

Bron: www.rechtspraak.nl

25 maart 2025