Artikelen van Redactie
In 2021 werd Nederland door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) veroordeeld vanwege onvoldoende gemotiveerde beslissingen. Sindsdien staat Nederland onder toezicht van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Het nieuwe onderzoek richt zich specifiek op de verbeteringen van de motiveringspraktijk. Het onderzoek toont aan dat er verbetering is ten opzichte van 2017. Zo worden standaardformulieren en zogenoemde ‘kruisjesformulieren’ vrijwel niet meer gebruikt. Ook wordt er beter gekeken naar de specifieke omstandigheden van de verdachte. Toch blijven er zorgelijke signalen over onvoldoende gemotiveerde beslissingen: de motivering is vaak nog steeds te algemeen en niet specifiek op de zaak afgesteld. Vooral als er gebruik gemaakt wordt van tekstblokken en -sjablonen. Ook wanneer rechters verwijzen naar de motivering van de eerdere rechter wordt niet altijd nauwkeurig aangegeven welke overwegingen de rechter overneemt en waarom. Tot slot wordt bij de afwijzing van een schorsings- of opheffingsverzoek niet voldoende gemotiveerd waarom de afweging in het nadeel van de verdachte uitvalt en waarom er geen minder ingrijpende oplossing mogelijk is.
Nieuwe aanbevelingen
In het rapport wijzen onderzoekers op de aanbevelingen uit 2017 van het College. Daaraan voegen onderzoekers enkele nieuwe aanbevelingen toe:
- Uit een enkel dossier kregen wij de indruk dat (de onderbouwing voor) de motivering van een beslissing inzake voorlopige hechtenis sporadisch niet (geheel) in de beschikking is opgenomen, maar in het proces-verbaal. Wij adviseren deze praktijk te beëindigen en alle overwegingen die aan de beslissing ten grondslag liggen in de beschikking te vermelden.
- Het gebruik van tekstblokken en -sjablonen is op zichzelf niet problematisch, maar kan wel ertoe leiden dat daarmee wordt volstaan. Bij de formulering van de tekstblokken kan tot het gebruik van een op de zaak toegesneden motivering worden uitgenodigd. Daartoe kunnen bouwstenen worden gebruikt die niet bruikbaar zijn zonder invulling aan de hand van op de zaak toegesneden informatie.
- Het overnemen van overwegingen of verwijzen naar de motivering van de eerdere rechter zou met meer precisie kunnen worden gedaan. Daarbij zou nauwkeuriger kunnen worden aangegeven welke overwegingen de rechter overneemt. Indien tegen de eerdere beslissingen verweer is gevoerd, zou dat aanleiding kunnen zijn toe te lichten waarom dat de rechter niet op andere gedachten brengt. Naarmate tussen de beslissingen meer tijd verstrijkt wordt daarnaast van belang toe te lichten waarom dat tijdverloop niet leidt tot een ander oordeel.
- Wij adviseren dat gerechten onderling met elkaar nadere afstemming zoeken over de te hanteren werkwijze en over de wijze waarop het de rechter gemakkelijker kan worden gemaakt zijn beslissing gedegen te motiveren. Ons onderzoek wijst uit dat er tussen de onderzochte (zittingsdagen van) gerechten grote verschillen bestaan in de mate waarin thans (deel)beslissingen worden gemotiveerd.
- Op een meer concreet niveau adviseren wij in de beschikking op te nemen dat en waarom sprake is van een misdrijf als bedoeld in art. 67 Sv.
- Als een schorsings- of opheffingsverzoek wordt afgewezen op grond van een afweging tussen de belangen van de samenleving en de belangen van het individu zou de motivering meer moeten behelzen dan die kale overweging. De rechter dient dan - mede in het licht van de ultimum remedium gedachte - te motiveren waarom de afweging in het nadeel van de verdachte uitvalt en waarom die zwaarder wegende belangen niet op een andere, minder ingrijpende manier kunnen worden gewaarborgd.
Het College roept de Nederlandse staat op om de aanbevelingen op te volgen en bij te dragen aan een verbetering van de wijze waarop beslissingen worden gemotiveerd. Daarnaast moet de staat ook faciliteren dat de rechtspraak kan blijven verbeteren, bijvoorbeeld door voldoende capaciteit beschikbaar te stellen. Tot slot gaat het College graag in gesprek met de rechterlijke macht en de Nederlandse staat om mee te denken over de wijze waarop de noodzakelijke verbeteringen kunnen worden doorgevoerd.
Meer tekst en uitleg - Vervolgonderzoek naar de motivering van voorlopige hechtenis
Bron: www.mensenrechten.nl
De CRvB vindt dat uit de wetsgeschiedenis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en uit de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wel voldoende duidelijk is waarom dit onderscheid is gemaakt. De wetgever heeft ervoor gekozen de prestatiebeurs te beperken tot initieel onderwijs. De wetgever heeft bewust gekozen die niet te verstrekken voor de combinatie hbo-bachelor en wo-master. De wetgever heeft bij sociaal beleid (zoals bij studiefinanciering) veel beoordelingsvrijheid om bepaalde groepen wel of niet gelijk te behandelen. Dat studenten na een hbo-bachelor wel een prestatiebeurs kunnen krijgen voor een hbo-master, maar niet voor een wo-master is een toegestane vorm van ongelijke behandeling. Als er op het terrein van studiefinanciering in dit verband iets zou moeten veranderen, is dat aan de wetgever. De wetgever is daar ook mee bezig en op dit moment is er daarom voor de rechter minder aanleiding om in te grijpen in het bestaande wettelijke systeem. Betrokkene heeft weliswaar geen recht op een prestatiebeurs, maar zij kan wel studiefinanciering ontvangen in de vorm van een lening en een reisrecht. Van een beperking om het door haar gewenste onderwijs te volgen, is geen sprake.
Bron: www.rechtspraak.nl
De Afdeling schrijft dat de stagnatie rond het behalen van de klimaatdoelen in feite betekent dat er achteruitgang is. Er moeten daardoor in de toekomst grotere stappen worden gezet om de klimaatdoelen alsnog te kunnen halen. Het kabinet lijkt met de keuzes in de concept-Klimaat- en Energienota de problemen vooral meer in de tijd vooruit te schuiven, zonder dat wordt ingegaan op wat dit betekent voor het behalen van de klimaatdoelen en de betaalbaarheid van de verduurzamingsopgaven in de toekomst. Volgens de Afdeling past temporiseren niet bij de noodzaak van het nú voeren van consistent en voorspelbaar beleid om de klimaatdoelen te halen. Volgens de Afdeling zou in het klimaatbeleid nadrukkelijker onderscheid moeten worden gemaakt tussen verschillende vormen van bedrijvigheid. Aan de ene kant gaat het dan om bedrijvigheid die noodzakelijk is voor het versterken van het groeivermogen en het ontwikkelen van duurzame concurrerende industrie. Aan de andere kant gaat het om activiteiten waarvoor dat niet of in mindere mate geldt. Investeringen en aandacht zouden primair moeten worden gericht op de kansrijke, innovatieve bedrijvigheid, die over voldoende fysieke ruimte moet kunnen beschikken en waarvoor voldoende mensen en middelen beschikbaar moeten zijn. Meer in het algemeen is het volgens de Afdeling zaak om in het klimaat- en energiebeleid in te spelen op belemmerende factoren. Naast de aanpak van de netcongestie is het van belang om ook aan andere maatregelen te werken om de problematiek van de schaarste aan middelen, mensen en materialen zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Innovatie kan daarbij helpen. Daarnaast is het belangrijk om besparingsmogelijkheden optimaal te benutten en om in te zetten op gedragsverandering van producenten, consumenten en overheden. Ook een slimmere benutting van het elektriciteitsnet verdient daarbij de aandacht.
Stevig structureel beleid is steeds urgenter
Het PBL schrijft in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 dat het aantal potentiële beleidspaden naar 55 procent emissiereductie in 2030 zonder serieuze economische pijn of maatschappelijke weerstand steeds kleiner wordt, terwijl er voor de periode na 2030 nog weinig emissiereductie in de pijplijn zit. Het is dan ook van groot belang om meer stevige maatregelen te nemen die een structurele transitie voor de langere termijn ondersteunen. Daarbij blijft het belangrijk om te beseffen dat het doel van 55 procent emissiereductie in 2030 in lijn is met klimaatneutraliteit in 2050. Als het doel in 2030 niet gehaald wordt, wordt de uitdaging daarna alleen maar groter. Om het doel in 2030 met respectievelijk 50 en 95 % zekerheid te halen is een extra uitstootbeperking van 13 en 22 megaton CO2-equivalenten nodig. Doorrekenbare plannen die op 1 mei nog niet waren uitgewerkt (aanvullend beleid) kunnen daarvan 4 megaton invullen. Het zou nuttig zijn om meer beleid specifiek op energiebesparing te richten. Dat draagt niet alleen bij aan vermindering van emissies en importafhankelijkheid, maar ook aan een lagere energierekening voor huishoudens en bedrijven. Beleid is vaak meer gericht op emissiereductie dan op energiebesparing. In het basispad is de kans erg klein (circa 10 procent) dat het Europese doel voor de vermindering van finaal energieverbruik wordt gehaald.
Concept-Klimaat- en Energienota 2025 (RvS)
Klimaat- en Energieverkenning 2025 (PBL)
Bronnen: www.raadvanstate.nl en www.pbl.nl
De samenleving staat voor complexe opgaven, terwijl de groei van de welvaart onder druk staat in een vergrijzende samenleving. Dit leidt tot toenemende schaarste aan mensen en middelen. Doelmatige inzet daarvan wordt daardoor steeds belangrijker. De Afdeling benadrukt het belang van een samenhangend analysekader waarin brede welvaart, weerbaarheid en productiviteit samen worden gebracht. Zo’n kader helpt beleidsmakers om maatschappelijke opgaven integraal in beeld te brengen, om prioriteiten te stellen en om beleid beter op elkaar af te stemmen. Vijf overwegingen in het advies zijn:
- Breng maatschappelijke opgaven onder in een samenhangend kader waarin prioriteiten en grenzen expliciet worden gemaakt. Dit bevordert consistent beleid en voorkomt onrealistische beleidsstapeling.
- Maak keuzes, ook over wat níet meer kan. Schaarste vraagt om ontmoediging van bepaalde activiteiten - niet alleen van de overheid, maar ook van bedrijven en huishoudens.
- Stuur op productiviteitsgroei als structurele factor om spanningen op de arbeidsmarkt te verlichten en de budgettaire mogelijkheden voor de overheid te vergroten. Onderwijs, de productiviteit van de publieke sector en investeringen in klimaat en energie spelen hierin een centrale rol.
- Verschuiving van consumptie naar investeringen is nodig binnen de overheidsuitgaven. Alleen dan blijven collectieve voorzieningen houdbaar en blijft de economie weerbaar.
- Kijk voorbij de kabinetsperiode. Grote maatschappelijke opgaven zoals energietransitie, stelselhervormingen of defensie vergen beleidscontinuïteit over meerdere jaren
De Afdeling schrijft dit najaar een nadere handreiking te publiceren over het opzetten van een analysekader.
Advies Miljoenennota 2026 en septemberrapportage begrotingstoezicht 2025
Bron: www.raadvanstate.nl
Voor de huisvestingsproblematiek bij de Dienst Justitiële inrichten (DJI) is vanaf 2028 € 35 miljoen vrijgemaakt. Vanaf 2031 is dit structureel € 50 miljoen. Dit is onder andere bestemd voor de opening van de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) in Harreveld (Oost Gelre). De verwachting is dat deze inrichting in 2027 gefaseerd in gebruik genomen kan worden. In totaal zullen er 70 plaatsen beschikbaar komen. Jongeren die nu door capaciteitstekorten noodgedwongen in een reguliere gevangenis zitten, kunnen straks terecht in een JJI.
Sociale advocatuur en rechtspraak
De sociale advocatuur staat onder druk door vergrijzing en uitstroom. Daarom wordt vanaf 2027 structureel € 30 miljoen extra geïnvesteerd om de sociale advocatuur te versterken. In 2026 wordt € 15 miljoen ingezet om puntenaantallen aan te passen die sociaal advocaten voor zaken krijgen. Ook de toeslagen en het basistarief per punt worden verhoogd, evenals de reiskostenvergoeding voor mediators. Naast investeringen in de sociale advocatuur wordt € 50 miljoen extra geïnvesteerd in de rechtspraak. Dit geld gaat onder andere naar familie- en jeugdrecht: meer zittingstijd voor familie- en jeugdzaken, het standaard horen van kinderen vanaf 8 jaar, de inzet van pedagogisch medewerkers en het onderbrengen van opeenvolgende zaken van een gezin bij dezelfde jeugdrechter.
Wetgevingsprogramma
In hoofdstuk 7, tabel 92 (p. 147 – 151) in de begroting is het wetgevingsprogramma van het ministerie voor 2026 opgenomen.
Kamerstukken II 2025/26, 36800-VI, nr. 1 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2026
Kamerstukken II 2025/26, 36800-VI, nr. 2 Memorie van toelichting bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2026
Bron: www.rijksoverheid.nl
De tienduizenden burgerdoden, de door Israël gecreëerde en acute hongersnood en ziektes, de blokkades van humanitaire hulp richting Gaza, en de systematische vernietiging van ziekenhuizen, water- en rioleringsinfrastructuur, universiteiten en scholen in Gaza getuigen van catastrofaal menselijk lijden. Wetenschappers van het KNAW-onderzoeksinstituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, het NIOD, constateerden in mei van dit jaar dat er sprake is van genocidaal geweld door Israël in Gaza. Op 31 augustus 2025 concludeerde de International Association of Genocide Scholars (IAGS) in de IAGS Resolution on the Situation in Gaza dat ‘het beleid en de acties van Israël in Gaza voldoen aan de wettelijke definitie van genocide in art. II van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de voorkoming en bestraffing van genocide (1948)’.
Israëlische wetenschappelijke gemeenschap
Vanuit de Israëlische wetenschappelijke gemeenschap, waaronder van de presidenten van vijf Israëlische universiteiten en van de president van de Israëlische Akademie van Wetenschappen, klinken publieke oproepen aan de Israëlische regering om een einde te maken aan het burgerleed in Gaza. In lijn met de reactie van het bestuur van de European Federation of Academies of Sciences and Humanities (ALLEA), onderschrijft het KNAW-bestuur de oproep tot onmiddellijke humanitaire actie en het herstel van essentiële infrastructuur. Het KNAW-bestuur roept bovendien de Minister van OCW op om zich actief in te zetten voor het opschorten van de deelname van Israël binnen het Europese Horizon programma voor wetenschappelijke samenwerking.
Bron: www.knaw.nl
De overheid zou zich volgens ROB responsief moeten opstellen. Dat wil zeggen een overheid die écht luistert en opvolging geeft aan zorgen die leven bij burgers. Een responsieve overheid is een overheid die de publieke mening ernstig en serieus neemt, maar die niet vanzelfsprekend standpunten die in de samenleving leven overneemt of die capituleert voor maatschappelijke druk. Daarbij is open en transparante communicatie van belang. Als de overheid beter laat zien hoe ze werkt, haar besluiten goed afweegt, en deze begrijpelijk uitlegt, bevordert dit vertrouwen en betrokkenheid.
Participatie en diversiteit
De ROB constateert dat er een hele waaier is aan participatie-instrumenten, die om een gerichte en gepaste inzet vragen. Waar het echter om gaat is dat iedereen die dat wil, ook kán deelnemen. En dat het daarbij ook duidelijk is wat er met de inbreng van burgers gebeurt. De overheid moet het makkelijker maken voor mensen om mee te praten, en groepen burgers ruimte en middelen geven om zelf met ideeën te komen en die te realiseren. Burgers kiezen niet alleen hun volksvertegenwoordiger, maar willen ook echt het gevoel hebben dat ze worden gerepresenteerd. Afspiegeling is volgens de ROB belangrijk, maar ook de vertegenwoordiging van ideeën en waarden: ziet de burger in de politieke discussie terugkomen wat hij of zij belangrijk vindt? Door diversiteit en inclusie in het democratisch proces te stimuleren, kan je als overheid zorgen dat mensen met verschillende achtergronden, leeftijden en opvattingen een blijvende stem krijgen in het (openbaar) bestuur. De overheid is verantwoordelijk voor een goed functionerend democratisch stelsel. Maar ook burgers hebben een verantwoordelijkheid. Het is belangrijk dat mensen actief aan de slag gaan met hun burgerschap en dat ook kinderen en jongeren leren hoe je kan meedoen, je mening kan vormen en respectvol kan samenwerken.
Naar een sterkere democratie - Voor, met en van burgers
De NCC is opgericht voor het behandelen van complexe internationale handelsgeschillen. Daarnaast is de Netherlands Commercial Court of Appeal (NCCA) opgericht voor zaken in hoger beroep. Procedures bij de NCC(A) worden in het Engels gevoerd en uitspraken worden in het Engels gepubliceerd. Het Nederlands procesrecht is van toepassing. In de periode 2019-2024 heeft zowel de NCC als de NCCA zaken in behandeling genomen, in totaal 37. Anders dan verwacht, vereisten deze zaken minder vaak een complexe procedure. Relatief veel zaken betroffen een kort geding of een voorlopige voorziening. De naamsbekendheid van de NCC is groot, maar tegelijkertijd komt de NCC volgens respondenten momenteel in relatief weinig contracten terecht. Advocaten die een cliënt vertegenwoordigen in een zaak voor de NCC zijn merendeels tevreden tot zeer tevreden over de internationale handelskamer.
Minder zaken dan verwacht
Halverwege de aanloopperiode bleek dat het aantal zaken dat bij de NCC(A) terechtkomt aanzienlijk achterblijft bij de verwachting. Het verschil tussen verwachte en feitelijke instroom nam bovendien jaarlijks toe. In 2024 werden in plaats van de verwachte 87 zaken, 11 zaken in behandeling genomen. De lage instroom van zaken roept de vraag op of de NCC(A) in voldoende mate in staat is om in de toekomst, als de NCC volledig ontwikkeld is, de reguliere handelskamers te ontlasten. Ook is nog onzeker of deze voorziening budgetneutraal kan worden aangeboden, wat een randvoorwaarde was bij de oprichting. De tussentijdse evaluatie laat zien dat het onzeker is of alle ambities binnen de gestelde termijn gerealiseerd kunnen worden. Overwogen kan worden om de verwachtingen over het aantal zaken bij te stellen. Er kan ook worden gedacht aan bijsturing op het vlak van positionering, informatievoorziening of de bevoegdheid van de NCC-rechter. Van belang hierbij is dat de uitgangspunten achter de schatting van het aantal zaken en de aanlooptijd, anders waren dan de wijze waarop de NCC uiteindelijk vorm heeft gekregen.
De Netherlands Commercial Court – Een tussenbalans in de opstartfase
Bron: www.wodc.nl
Concurrerende vervoersbedrijven hebben beroep ingesteld tegen de concessie aan NS. Zij verzetten zich in het bijzonder tegen het onderhands gunnen aan NS in plaats van een openbare aanbesteding. Ook verzetten zij zich tegen het opnemen in de concessie van bijna het volledige hoofdrailnet zonder dat van tevoren is onderzocht welke lijnen en diensten de vrije markt kan exploiteren. Zij krijgen bijval van de Europese Commissie, die op 17 juli 2025 heeft aangekondigd bij het HvJ EU een procedure tegen Nederland te beginnen omdat Nederland volgens de Commissie de Europese regels niet heeft nageleefd. De staatssecretaris vindt dat het overgangsrecht het toestaat om de concessie nog een laatste keer onderhands te gunnen. Verder vindt de staatssecretaris dat het hoofdrailnet één samenhangend geheel is. Daarom mag hij de concessie verlenen zonder te onderzoeken of de markt kan voorzien in vervoer over delen van het hoofdrailnet.
Prejudiciële vragen
Het CBb vraagt het EU-Hof hoe de het overgangsrecht moet worden uitgelegd en hoe het recht op vrije toegang van spoorwegmaatschappijen tot de spoorinfrastructuur zich verhoudt tot de bevoegdheid van de staatssecretaris om het openbaar treinvervoer via een openbare-dienstcontract te realiseren. Een belangrijke vraag daarbij is of de staatssecretaris de winstgevende lijnen en diensten over het hoofdrailnet aan de vrije markt moet overlaten en dus los moet aanbieden aan vervoersbedrijven. Het College vraagt het HvJ EU:
- verduidelijking van het overgangsrecht van art. 8, tweede lid, aanhef en onder iii, van Verordening (EG) nr. 1370/2007, en de juridische en feitelijke maatstaven die bij het toepassen daarvan (mogelijk) in acht moeten worden genomen;
- opheldering over de uitleg van de bepalingen in Verordening (EG) nr. 1370/2007 over het opleggen van openbaredienstverplichtingen en het daartoe afsluiten van openbaredienstcontracten voor openbaar personenvervoer per spoor, mede in het licht van het recht van spoorwegondernemingen op toegang tot de spoorinfrastructuur in de lidstaten uit Richtlijn 2012/34/EU
Bron: www.rechtspraak.nl
Per categorie wordt in de Rotterdamse Schaal een bandbreedte gegeven van de bedragen voor het smartengeld. Zo wordt een aanknopingspunt geboden voor de vaststelling van het bedrag. Het is aan de rechter om te beoordelen of het beschreven smartengeldniveau passend is en het staat de rechter vrij om daar (gemotiveerd) van af te wijken. Bij de totstandkoming van de schaal hebben onderzoekers van Erasmus School of Law geput uit de Engelse Guidelines for the Assessment of General Damages in Personal Injury Cases en de Ierse Personal Injury Guidelines en hebben zij uitbreid (Nederlands) jurisprudentieonderzoek verricht.
Verbetering rechtspraktijk
Volgens de onderzoekers kan de schaal bijdragen aan het verbeteren van rechtszekerheid en rechtseenheid door het verminderen van willekeur bij het vaststellen van smartengeldbedragen. Zowel tussen civielrechtelijke uitspraken of strafrechtelijke uitspraken onderling als tussen de twee rechtsgebieden, omdat de schaal op beide rechtsgebieden toepasbaar is. Ook kan door de schaal het verschil in niveau van het smartengeld in het strafrecht en het civiel recht kleiner worden gemaakt. Dit is waardevol nu de strafrechter veel vaker dan zijn civiele collega beslist over de hoogte van smartengeld. Het gebruik van de schaal kan ook leiden tot een betere uitleg van een rechterlijke uitspraak, omdat afwijken van de genoemde bandbreedtes de rechter beweegt tot een goede motivering daarvan. Tot slot kan de schaal ook behulpzaam zijn bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld in de buitengerechtelijke praktijk.
Rotterdamse schaal - Ordening van smartengeldbedragen bij lichamelijk letsel en andere persoonsaantastingen
Bronnen: www.rotterdamseschaal.nl en www.rechtspraak.nl