Artikelen van Redactie
Als gevolg van de invasie van Oekraïne door de Russische strijdkrachten heeft de Europese Unie in 2022 een mechanisme van tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne ingevoerd. Dit Europese stelsel is verplicht van toepassing op: 1) Oekraïense onderdanen, 2) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die internationale bescherming genoten, 3) gezinsleden van de eerste twee categorieën, en 4) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die in Oekraïne over een permanente verblijfsvergunning beschikten en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren. De lidstaten hebben evenwel de mogelijkheid om deze tijdelijke bescherming uit te breiden tot iedere andere categorie personen die om dezelfde redenen uit Oekraïne ontheemd zijn. De Nederlandse autoriteiten hebben de tijdelijke bescherming in eerste instantie verleend aan alle houders van een Oekraïense verblijfsvergunning, daaronder begrepen een tijdelijke verblijfsvergunning. Deze autoriteiten hebben vervolgens echter besloten om deze bescherming te beperken tot een minder ruime categorie personen, te weten de houders van een permanente Oekraïense verblijfsvergunning. Verschillende personen die geen dergelijke permanente verblijfsvergunning hebben, maar aan wie reeds facultatieve tijdelijke bescherming was verleend in Nederland, hebben zich tot de Nederlandse rechters gewend. De Raad van State en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, vragen het Hof van Justitie of een lidstaat de in deze context verleende facultatieve bescherming kan beëindigen en op welke wijze dit dient te gebeuren.
Uitspraak HvJ EU
In zijn arrest heeft het Hof in herinnering gebracht dat dit stelsel van onmiddellijke tijdelijke bescherming, dat een uiting is van de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten bij de uitvoering van het asielbeleid, uitzonderlijk van aard is en enkel dient te gelden voor gevallen van massale toestroom van ontheemden. In dat kader kan een lidstaat die aan een categorie personen facultatieve tijdelijke bescherming heeft verleend, die bescherming in beginsel intrekken. De lidstaten kunnen beslissen hoelang de door hen verleende facultatieve tijdelijke bescherming duurt, mits deze niet aanvangt vóór en niet eindigt na de tijdelijke bescherming die door de instellingen van de Unie is verleend. Voorts is deze lidstaat verplicht om de begunstigden van de facultatieve tijdelijke bescherming een verblijfstitel toe te kennen waarmee zij op zijn grondgebied kunnen verblijven zolang deze bescherming hun niet is ontnomen. Hieruit volgt dat deze personen, zolang zij de facultatieve tijdelijke bescherming blijven genieten, legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijven. Ten aanzien van hen kan dus geen terugkeerbesluit worden uitgevaardigd voordat de betrokken lidstaat deze facultatieve bescherming heeft beëindigd.
Bron: www.curia.europa.eu
Een zorgvuldig wetgevingsproces, waar een brede en openbare consultatie onderdeel van uitmaakt, is van groot belang in een democratische rechtsstaat en voor de verwezenlijking van mensenrechten. Het College constateert dat een dergelijke consultatie niet plaats heeft gevonden bij de conceptwetsvoorstellen Asielnoodmaatregelenwet en de Wet tweestatusstelsel. Het College maakt zich zorgen over de uitholling van rechtsstatelijke en mensenrechtelijke normen wanneer het wetgevingsproces op de huidige wijze wordt voortgezet. Een zorgvuldig wetgevingsproces is noodzakelijk om tot goede kwaliteit van wetgeving te komen. Transparantie en publieke consultatie zijn daarbij noodzakelijk om:
- Mensen die door de maatregelen getroffen worden en hun vertegenwoordigende organisaties in staat te stellen om hun belangen naar voren te brengen en invloed uit te oefenen op het beleid;
- De verschillende mensenrechten en relevante belangen in kaart te brengen, zodat de wetgever tot een zorgvuldige belangenafweging kan komen;
- Risico’s op mensenrechtenschendingen te voorkomen.
Het College roept de Tweede Kamer op om erop toe te zien dat er alsnog een degelijke voorbereiding van de wetgeving plaatsvindt, met inachtneming van rechtsstatelijke en mensenrechtelijke beginselen alvorens de genoemde wetgeving voor te leggen voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Inbreng commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid
Bron: www.mensenrechten.nl
In 2017 kreeg de onderzoeker na zijn promotieonderzoek zijn doctorsgraad toegekend door het CvP. Zijn co-promovendus kwam later tot de conclusie dat de dataset die door de onderzoeker was gebruikt afweek van de originele bron en diende samen met de promotoren van de onderzoeker een klacht in bij de universiteit. Het CvP besloot de doctorsgraad van de onderzoeker in te trekken.
Uitspraak Raad van State
Dat er een regeling voor het intrekken van een doctorsgraad ontbreekt, staat volgens de Afdeling de intrekking ervan niet in de weg. Het CvP is namelijk bevoegd een ten onrechte verleende doctorsgraad in te trekken, tenzij de ‘algemene beginselen van behoorlijk bestuur’ zich daartegen verzetten. Uit de deskundigenrapporten en adviezen volgt onder meer dat er relevante verschillen zitten tussen de gebruikte data in het proefschrift en de data in de originele bronnen, terwijl de onderzoeker die niet heeft toegelicht en ook later in de procedure niet heeft verantwoord. Daarmee is vast komen te staan dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden. Als dat destijds bekend was geweest, zou de doctorsgraad niet zijn verleend. De intrekking van de doctorsgraad is verder in overeenstemming met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen door de deskundigenrapporten en adviezen daaraan ten grondslag te leggen. Ook mocht het CvP aan het belang van het goed functioneren van de wetenschap een zwaarder gewicht toekennen dan aan het belang van de onderzoeker om zijn doctorsgraad te behouden. De Afdeling oordeelt verder dat de onderzoeker ten onrechte niet is gehoord nadat in de bezwaarfase de rapporten van de deskundigen waren uitgebracht, die op advies van de bezwarenadviescommissie waren ingeschakeld. Dit waren namelijk nieuwe feiten van aanmerkelijk belang voor het te nemen besluit. De onderzoeker is echter in de daaropvolgende procedure voldoende in de gelegenheid geweest om daar alsnog op te reageren. Dit heeft niet geleid tot een ander oordeel.
Bron: www.raadvanstate.nl
Reden voor de rechtspraakwijziging zijn recente arresten van het HvJ EU - onder meer ECLI:EU:C:2023:477 (Eco-Advocacy) - waarin het Hof heeft verduidelijkt welke aspecten in de voortoets mogen worden betrokken. Rechtbanken hebben daarnaast na 2021 verschillende uitspraken gedaan waarin nuanceringen zijn aangebracht in de rechtspraak over intern salderen. Deze uitspraken zijn niet eensluidend. De Afdeling wijzigt met de uitspraak haar eerdere rechtspraak uit 2021. Het nieuwe beoordelingskader is direct van toepassing en heeft gevolgen voor alle lopende en toekomstige vergunningsprocedures. Maar het heeft ook gevolgen voor activiteiten die tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025 met toepassing van intern salderen zijn gerealiseerd en waarvoor op grond van het oude beoordelingskader geen natuurvergunning nodig was. Wel geeft de Afdeling voor deze gevallen een overgangsregeling tot 1 januari 2030.
Intern salderen niet meer in de voortoets
Het natuurbeschermingsrecht eist dat eerst wordt onderzocht of de uitbreiding of wijziging van een bedrijf significante gevolgen heeft voor beschermde natuurgebieden (voortoets). Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, is een natuurvergunning nodig en moet een passende beoordeling worden gemaakt. Daarin moet worden onderzocht of het bedrijf de beschermde natuur aantast. In de voortoets mocht de vergunde stikstofgevolgen van het oude project worden weggestreept tegen de stikstofgevolgen van het nieuwe project (intern salderen). Dat verandert. Vanaf 18 december 2024 mag in de voortoets alleen nog worden gekeken naar de gevolgen van het project op zichzelf, zónder rekening te houden met de gevolgen van de oude situatie.
Intern salderen wel in de passende beoordeling
Er mag nog wel intern worden gesaldeerd in de stap die daarna komt: de passende beoordeling. Om te beoordelen hoeveel stikstof mag worden weggestreept, is inzicht nodig in wat op basis van de oude natuurvergunning of milieutoestemming was toegestaan (referentiesituatie). Daarvoor geldt het volgende. Wat er op grond van een natuurvergunning aanwezig is of had mogen zijn, is de referentiesituatie. Soms is er geen natuurvergunning, maar wel een toestemming op grond van milieuregels. Ook daaraan kan een referentiesituatie worden ontleend, maar daarvoor geldt dat dan alleen mag worden uitgegaan van de gevolgen van activiteiten die zijn vergund én feitelijk aanwezig zijn. Structureel onbenutte ruimte in een milieutoestemming maakt geen deel meer uit van de referentiesituatie. Dit betekent dat de mogelijkheden voor intern salderen met een milieutoestemming beperkter zijn dan voorheen. Dit werkt ook door als er extern gesaldeerd wordt met een milieutoestemming van een gestopt bedrijf.
ECLI:NL:RVS:2024:4923 (Rendac)
ECLI:NL:RVS:2024:4909 (Amercentrale)
Bron: www.raadvanstate.nl
De deken en BFT stellen dat zij als toezichthouder een zelfstandig verschoningsrecht hebben. Als zij dat niet hebben, vrezen zij niet meer de informatie te zullen krijgen die voor de uitoefening van het toezicht nodig is. Dat is een bedreiging van hun functioneren. De rechtbank stelde de deken in het gelijk en gelastte de teruggave van de inbeslaggenomen stukken. In de zaak van het BFT stelde de rechtbank het BFT in het ongelijk en bleef het beslag van kracht. In beide zaken werd beroep in cassatie ingesteld door respectievelijk het openbaar ministerie (OM) en het BFT. In cassatie stonden twee vragen centraal: 1) of de deken en het BFT een zelfstandig verschoningsrecht hebben en 2) of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht in dit geval moet wijken voor het belang van waarheidsvinding.
Oordeel Hoge Raad
Onder bijzondere omstandigheden kan een verschoningsrecht ook toekomen aan een ander die een maatschappelijke taak of functie verricht waarbij een geheimhoudingsplicht geldt. Dan moet 1) met het effectief uitoefenen van die taak of functie een zwaarwegend maatschappelijk belang zijn gemoeid; 2) de reële mogelijkheid bestaan dat zonder een verschoningsrecht dit zwaarwegende belang aanmerkelijk wordt geschaad en 3) het voorkomen van die schade zwaarder wegen dan het eveneens maatschappelijke belang dat de waarheid in een juridische procedure aan het licht komt.
Verschoningsrecht deken
De Hoge Raad oordeelt dat rechtbank in dit geval terecht een zelfstandig verschoningsrecht heeft toegekend aan de deken in verband met diens taak en functie als toezichthouder. Dat berust op het volgende:
- de advocaat kan zich niet beroepen op zijn verschoningsrecht tegenover de deken voorzover die inperking van zijn verschoningsrecht nodig is om te voldoen aan zijn verplichting om medewerking te verlenen aan het toezicht;
- het toezicht op advocaten is ingevoerd vanwege het sterke publieke belang bij een kwalitatief goede en integere advocatuur en een goed werkend systeem van toezicht op advocaten. Zonder een zelfstandig verschoningsrecht van de deken zou dit belang aanmerkelijk kunnen worden geschaad. Advocaten zouden hun medewerking aan het toezicht kunnen beperken of weigeren uit vrees dat de informatie die zij geven ter kennis komt van derden.
Het zelfstandige verschoningsrecht dat de deken als toezichthouder in het geval van een strafrechtelijk onderzoek toekomt tegenover politie en justitie strekt zich uit tot informatie die rechtstreeks verband houdt met de uitoefening van zijn toezichthoudende taak op de advocatuur. Dat is niet alleen informatie die de deken heeft verkregen in het kader van het toezicht, maar ook wat de deken in dat kader zelf heeft meegedeeld, verricht of geadviseerd.
Er kan sprake zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan het verschoningsrecht. Maar daarvoor gelden zware motiveringseisen. Daarbij kunnen een rol spelen: de aard en de ernst van het strafbare feit, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt, de mate waarin de betrokken belangen worden geschaad als het verschoningsrecht wordt doorbroken en de omstandigheid dat de gevraagde gegevens niet op een andere manier kunnen worden verkregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de grote fraude bij Pels Rijcken wel een ernstig strafbaar feit is dat voor grote maatschappelijke onrust heeft gezorgd. Maar dat vond de rechtbank niet genoeg om het verschoningsrecht van de deken te doorbreken. Daarbij woog mee dat de advocaten van wie de deken informatie heeft gekregen geen verdachten zijn. En dat onvoldoende is gebleken dat er een zwaarwegend opsporingsbelang bestaat bij het gebruik van de inbeslaggenomen toezichtrapporten. Verder heeft het OM niet weersproken dat de waarheid ook op een andere manier aan het licht kan worden gebracht. Die oordelen van de rechtbank vindt de Hoge Raad niet onbegrijpelijk en blijven dan ook in stand (ECLI:NL:HR:2024:1876).
Verschoningsrecht Bureau Financieel Toezicht
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan dat toezicht houdt op het notariaat. Ook notarissen zijn geheimhouders. Ook hun verschoningsrecht is tegen het BFT beperkt vanwege de verplichting om mee te werken aan toezicht. Tegenover het BFT kunnen zij zich in zoverre niet op hun geheimhoudingsplicht beroepen. Voor zover de notaris informatie die door zijn cliënt aan hem is toevertrouwd in het kader van het toezicht aan het BFT bekend maakt, heeft het BFT een van de notaris afgeleide geheimhoudingsplicht. Voor andere vertrouwelijke informatie is het BFT op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht tot geheimhouding. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank aan het BFT in zijn rol als toezichthouder in dit geval ten onrechte geen zelfstandig verschoningsrecht heeft toegekend. Om dezelfde reden als die gelden voor de deken in zijn rol als toezichthouder, komt aan het BFT in het geval van een strafrechtelijk onderzoek tegenover politie en justitie een zelfstandig verschoningsrecht toe. De reikwijdte van het zelfstandig verschoningsrecht van het BFT komt overeen met dat van de deken. De Hoge Raad vernietigt in deze zaak de beslissing van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam om opnieuw te worden behandeld en beoordeeld (ECLI:NL:HR:2024:1875).
Bron: www.hogeraad.nl
De Inspectie JenV heeft inmiddels zeventien incassodienstverleners bezocht. Het gaat om zowel grote spelers als eenmanszaken. Geen van de bezochte incassodienstverleners voldeed tijdens de inspectie aan de kwaliteitseisen van de Wki. Zij geven bijvoorbeeld niet altijd heldere en volledige informatie of gaan niet correct om met mensen met een schuld. Ook benadert de incassodienstverlener mensen met een schuld niet altijd op de juiste manier. Zo wordt contact met hen opgenomen buiten de toegestane tijdstippen en dreigen incassodienstverleners met rechtsmaatregelen zoals een dagvaarding of een strafblad. In die gevallen kan er sprake zijn van het uitoefenen van oneigenlijke druk. Tot nu toe werden de bedrijven gewaarschuwd. Vanaf 1 januari 2025 kan als een incassodienstverlener zijn zaken niet op orde heeft, een sanctie volgen zoals een boete of een last onder dwangsom. Bedrijven waar signalen over binnenkomen bij de Inspectie kunnen sneller een bezoek verwachten dan bedrijven waarover geen signalen binnenkomen. Daarom is het belangrijk dat mensen, die problemen hebben met een incassodienstverlener, dit melden bij de Inspectie JenV: Meldpunt Wet kwaliteit incassodienstverlening.
Bron: www.inspectie-jenv.nl
Uit de evaluatie blijkt dat naasten en nabestaanden positief zijn over het ontvangen van een vergoeding. Zij ervaren dit als een vorm van erkenning. Ook de opzet met een vaste kring van gerechtigden werkt. Net als de vaste bedragen, variërend tussen de 12.500 en 20.000 euro, afhankelijk van de relatie en de ernst van de gebeurtenis. De meeste gerechtigden begrijpen dat het een symbolisch bedrag is en dat de standaardisatie pijnlijke discussies voorkomt. Daarnaast ervaren ze de doorlooptijd als goed en de afwikkeling als eerlijk. Gerechtigden geven het ontvangen van een affectieschadevergoeding gemiddeld een 7,9.
Uitbreiding kring van gerechtigden
Het belangrijkste knelpunt van de wet is de afbakening van de vaste kring van gerechtigden. Dat zijn nu de partner, de kinderen en de ouders van het slachtoffer of een persoon met een vergelijkbare relatie tot het slachtoffer. Dat broers en zussen niet tot die kring horen, is wat het meest knelt, helemaal wanneer zij met het slachtoffer in gezinsverband samenwonen. Dit knelpunt blijkt onder meer eruit dat broers en zussen het vaakst een beroep doen op de hardheidsclausule. Op basis van die clausule kan de rechter in uitzonderlijke situaties toch een vergoeding toekennen aan anderen. Van de 215 beroepen daarop tussen 2021 en 2023 waren er 160 van broers en zussen. In de praktijk blijkt de rechter vast te houden aan de keuze van de wetgever en terughoudend om te gaan met het toekennen van een vergoeding aan broers en zussen. Zo zijn er maar 28 van de 160 beroepen toegewezen in die periode.
Verbreding hardheidsclausule
Een oplossing kan zijn om de hardheidsclausule te verbreden, maar dat leidt tot onduidelijkheid en discussies in deze pijnlijke zaken. Net als de naasten en professionals die hebben deelgenomen aan het onderzoek, bevelen de onderzoekers aan om te kijken naar de opties voor het opheffen van het onderscheid tussen broers en zussen en andere gezinsleden. Voor een wettelijke regeling moet gezocht worden naar werkbare, verdedigbare en uitlegbare onderscheidingen. Daarbij spelen belangrijke vragen als: gaat het om alle broers en zussen of alleen om degenen die in gezinsverband samenwonen met het slachtoffer? En telt alleen de juridische familieband of is het beter om aan te sluiten bij de huidige realiteit van samengestelde gezinsvormen met half- en stiefbroers en -zussen?
Verhoging standaardbedragen
Een ander verbeterpunt dat uit het onderzoek naar voren komt is het periodiek verhogen van de standaardbedragen. Dit om te voorkomen dat de erkenning die in het schadebedrag besloten ligt, op den duur wordt uitgehold. De onderzoekers bevelen aan om de vergoeding affectieschade eens in de paar jaar aan te passen aan de inflatie en met afgeronde bedragen te (blijven) werken. Daarbij merken zij op dat er voor de huidige standaardbedragen sinds de inwerkingtreding van de wet nu een ‘achterstand’ is van 22%.
Evaluatie Wet vergoeding affectieschade
Bron: www.wodc.nl
In de periode 2021 tot en met 2023 ontving de inspectie over alle zorgsectoren 95 meldingen dat een zorgverlener werd ontslagen na diefstal van medicatie. De IGJ heeft het idee dat veel zorgaanbieders niet op de hoogte zijn van het probleem. Ook zorgverleners die zijn ontslagen vertellen de inspectie dat het meenemen van medicijnen voor eigen gebruik, gangbaar is. Omdat de inspectie dit een zorgelijke situatie vindt, is met 5 ziekenhuizen gesproken hoe daar met dit onderwerp wordt omgegaan. Ziekenhuizen hebben in 3 jaar tijd 42 meldingen gedaan dat een zorgverlener is ontslagen voor het meenemen van medicatie. Dit is de helft van alle ontslagmeldingen uit de ziekenhuizen. De ontslagen zorgmedewerkers uit de ziekenhuizen die de inspectie hierover sprak, gaven zelf meerdere redenen aan waarom ze medicijnen gebruiken. Zo zorgen de hoge werkdruk, wisselende diensten en nachtdiensten voor een zware belasting. En ook privéproblemen blijken vaak een trigger voor medicijngebruik, omdat ze moeilijk te combineren zijn met de werkdruk en wisselende diensten.
Niet alleen ontslag
Tot nu toe worden zorgverleners na ontdekking van de diefstal vaak ontslagen. De inspectie pleit er voor dat er ook gekeken wordt naar andere oplossingen. Zo kan er worden gekeken welke hulp een medewerker nodig heeft, bijvoorbeeld tijdelijk minder nachtdiensten, of leefstijladviezen hoe je beter kunt slapen bij wisselende diensten. Ook kan er worden gekeken of er sprake is van een verslaving, en welke begeleiding en behandeling de medewerker nodig heeft. Met het gebruik van andere oplossingen blijft het schaarse zorgpersoneel inzetbaar in de zorg.
Veilige zorg: Voorkom meenemen medicijnen voor eigen gebruik
Bron: www.igj.nl