Artikelen van Redactie

Nieuws
Hoge Raad: geen wettelijke grondslag voor inzage in dossiers jeugdbeschermingszaken

Uitspraak Hoge Raad

Een persoon die als kind (gedeeltelijk) is opgegroeid in pleegzorg heeft belang bij het verkrijgen van informatie van overheidsinstanties die nodig is om zijn kindertijd en vroege ontwikkeling te kennen en te begrijpen. Dit belang wordt beschermd door art. 8 EVRM. De Nederlandse Staat is verplicht om te voorzien in een effectieve en toegankelijke procedure waarmee toegang tot die informatie kan worden gekregen. De Hoge Raad oordeelt dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen grondslag bevat voor het geven van inzage in of afschriften van stukken uit de procesdossiers van afgesloten civiele zaken (waaronder jeugdbeschermingszaken) door gerechten. In deze wet is alleen geregeld dat iedereen die dat wil recht heeft op een afschrift of uittreksel van uitspraken. De wet bevat geen grondslag voor het verstrekken van andere stukken uit het procesdossier. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geeft volgens de Hoge Raad niet een algemene aanspraak op inzage in of afschrift van stukken uit procesdossiers. De Jeugdwet regelt dat personen die in hun jeugd te maken hebben gehad met kinderbeschermingsmaatregelen (bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling) bij een jeugdbeschermingsinstantie inzage in en afschrift kunnen krijgen van (stukken uit) het jeugdbeschermingsdossier. Daarmee is in beginsel voorzien in de door art. 8 EVRM vereiste procedure. Via deze procedure zal een betrokkene echter mogelijk niet altijd alle informatie kunnen krijgen waarop hij op grond van art. 8 EVRM recht heeft. Het gaat volgens de Hoge Raad de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om daarvoor een algemene oplossing te bieden. De inrichting van een procedure waarmee betrokkenen toegang kunnen krijgen tot informatie die bij overheidsinstanties aanwezig is over in het verleden getroffen kinderbeschermingsmaatregelen vereist keuzes. Bijvoorbeeld waar het gaat om de vraag bij welke overheidsinstantie(s) deze toegang geregeld zou moeten worden, mede gelet op de positie van derden en de vraag of het wenselijk is aan de betrokkene begeleiding te bieden bij het raadplegen van die informatie. Deze keuzes zijn volgens de Hoge Raad aan de wetgever.

ECLI:NL:HR:2025:723

Bron: www.hogeraad.nl

12 mei 2025
Nieuws
HvJ EU: personeelsgebrek geen reden voor verlenging beslistermijn asielverzoeken

In de Europese Procedurerichtlijn staat dat de beslistermijn van zes maanden met negen maanden kan worden verlengd, als sprake is van een ‘groot aantal’ mensen dat ‘tegelijk’ asielverzoeken doet, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is om binnen zes maanden daarop te beslissen. De Afdeling wilde van het Hof weten wanneer sprake is van een ‘groot aantal’ en wat moet worden verstaan onder het begrip ‘tegelijk’.

Uitspraak HvJ EU

Het Hof oordeelt dat verlenging van de beslistermijn alleen mag als het aantal asielverzoeken in een kort tijdsbestek aanzienlijk toeneemt ten opzichte van het gebruikelijke en voorzienbare patroon in een lidstaat. Verlenging is niet mogelijk als sprake is van een geleidelijke toename van het aantal asielverzoeken over een lange periode. Personeelsgebrek of bestaande achterstand in de behandeling van dossiers rechtvaardigen de verlenging van de termijn evenmin.

Het Hof verklaart voor recht:

  1. Artikel 31, lid 3, derde alinea, onder b), van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde termijn van zes maanden voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de beslissingsautoriteit met negen maanden kan worden verlengd wanneer het aantal verzoeken in een kort tijdsbestek aanzienlijk toeneemt ten opzichte van het in de betrokken lidstaat gebruikelijke en voorzienbare patroon, hetgeen een situatie die wordt gekenmerkt door een geleidelijke toename van het aantal verzoeken over een lange periode uitsluit.
  2. Artikel 31, lid 3, derde alinea, onder b), van richtlijn 2013/32, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat de moeilijkheid, in de praktijk, om de procedure voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming binnen de termijn van zes maanden af te ronden, niet kan voortvloeien uit andere omstandigheden dan het grote aantal tegelijk ingediende verzoeken, zoals een reeds bestaande aanzienlijke hoeveelheid niet-behandelde verzoeken of het gebrek aan personeel bij de beslissingsautoriteit.

ECLI:EU:C:2025:326

Bron: www.raadvanstate.nl

8 mei 2025
Nieuws
Aandacht voor de rechtsstaat in jaarverslag 2024 van de Rechtspraak

Voorzitter Naves waarschuwt in zijn jaarbericht dat de rechter niet als zondebok mag worden gebruikt voor falend beleid. Naves wijst erop dat als dit gebeurt en de rechter steeds vaker als sta-in-de-weg wordt afgeschilderd, de weg wordt vrijgemaakt om rechterlijke uitspraken te negeren. Als één uitspraak door de overheid wordt genegeerd, is de drempel lager om het opnieuw te doen. De erosie van de rechtsstaat is dan een feit. De rechter oordeelt echter niet over wat wenselijk is, maar over wat volgens het recht mag. De rechter past het recht toe zoals dat in de democratische rechtsstaat door regering en parlement is vastgesteld. Een uitspraak van een rechter heeft daarom in de rechtsstaat een bijzondere functie.

Rol in de rechtsstaat

Rechters oordelen onafhankelijk en onpartijdig over geschillen, ook als deze maatschappelijk gevoelig liggen, zoals bij klimaat- of asielbeleid. Zij geven geen politiek oordeel, maar passen het recht toe zoals dit is bedoeld. Daarmee bieden zij burgers en bedrijven rechtsbescherming - een essentieel fundament van een goed functionerende rechtsstaat. De Rechtspraak fungeert als noodzakelijke tegenmacht. Dat evenwicht komt onder druk te staan wanneer wetgeving zonder de gebruikelijke adviezen of parlementaire controle tot stand dreigt te komen, zoals bij de recente behandeling van asielwetgeving. Een gezonde trias politica vraagt om wederzijds respect en ruimte voor ieders rol. Toegang tot de rechter is een grondrecht, ongeacht inkomen of achtergrond. In het jaarverslag wordt gepleit voor begrijpelijke en toegankelijke procedures, betaalbare rechtsbijstand en blijvende investeringen in innovatieve vormen van rechtspraak, zoals wijkrechtspraak en digitale toegang. Ook thema’s als constitutionele toetsing en integriteit van rechters komen aan bod.

Trends in wetgeving en beleid

In het jaarverslag blikt de Raad terug op de ruim 40 in 2024 uitgebrachte wetgevingsadviezen. Terugkerende elementen zijn:

  1. Wetsvoorstellen die de (digitale) toegankelijkheid van de Rechtspraak vergroten
    Hiernaast is de EU bezig met digitalisering van het juridische domein. Dat heeft begin 2024 geleid tot het in werking treden van de e-Justice-verordening. Deze verordening heeft als doel de toegang tot de rechter te verbeteren. De Rechtspraak is verheugd met de wet- en regelgeving die in 2024 op het gebied van (digitale) toegankelijkheid tot stand is gebracht, en hoopt de komende periode nog meer stappen te kunnen maken om de (digitale) toegankelijkheid te vergroten.
  2. Wetsvoorstellen met zeer forse werklastgevolgen
    Een opvallende trend in 2024 was het aanzienlijke aantal wetsvoorstellen met soms zeer forse werklastgevolgen voor de Rechtspraak. Het gaat bijvoorbeeld om wetsvoorstellen met betrekking tot inkomstenbelasting (box 3), arbeidsongeschiktheid en asiel. Deze komen bovenop een aantal eerdere wetsvoorstellen met zeer substantiële werklastgevolgen in voorgaande jaren, zoals de herziening van het Wetboek van Strafvordering en de nieuwe Omgevingswet.
  3. Wetsvoorstellen waarin het hoger beroep wordt overgeslagen
    De Raad constateert in een aantal wetsvoorstellen een trend om procedures te willen versnellen door het hoger beroep over te slaan. Gezien de vaak gehoorde roep om snellere procedures, wil de Raad het belang van rechtspraak in twee feitelijke instanties wederom onder de aandacht te brengen. Het streven naar snelheid mag niet ten koste gaan van deugdelijke rechtsbescherming van burgers en bedrijven.
  4. Ongevraagde advisering
    De Raad bracht onder meer ongevraagd advies uit over de wijziging Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting in verband met capaciteitsproblemen binnen het gevangeniswezen. De Raad had aangegeven graag geconsulteerd te worden, maar dit verzoek was genegeerd. De Raad formuleerde in het advies principiële bezwaren tegen de tijdelijke maatregelen om de capaciteitstekorten in het gevangeniswezen te lijf te gaan.

Knelpunten in wetgeving en uitvoering in rechtsgebieden

Algemeen bestuursrecht en belastingrecht
- Maatwerkvoorziening opvang (weigering noodopvang)
- Vaststelling van WOZ-waarde blijft meeliftgedrag uitlokken

Familie- en jeugdrecht
- Gebrek aan goede diagnostiek om te beoordelen wat tussen ouders speelt
- Inschrijving verklaring voor recht in het gezagsregister
- OM als verzoeker in procedure aanvulling register van de burgerlijke stand
- Samenloop Wet zorg en dwang en Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
- Zorgmijdende betrokkenen
- Wilsbekwaamheid in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Kanton en civiel
- De cumulatieregeling voor incassokosten bi de Wet kwaliteit incassodiensten
- Onderscheid in Successiewet tussen binnen en buiten een huwelijk geboren kinderen
- Twee jaar ziekte en geen recht op loondoorbetaling/Ziektewetuitkering
- Behoefte aan mogelijkheid van meervoudige afdoening van kantonzaken
- Huurrecht, ontruiming en belangen kinderen

Capaciteitstekorten rechtsketen

Ten slotte gaat het jaarverslag in op het vastlopen van de rechtsketen in alle rechtsgebieden door (capaciteits)tekorten bij uitvoeringsorganisaties en deskundigen. Om goed hun rechtsprekende taak te kunnen vervullen, zijn rechters afhankelijk van de inzet, informatie en deskundigheid van een groot aantal uitvoeringsorganisaties en deskundigen. Wanneer zij niet in staat zin om tijdig en op een behoorlijke wijze hun rol te vervullen, dan is dat slecht voor rechtzoekenden en voor de gehele rechtsketen. Door aanhoudende (capaciteits)tekorten bij diverse belangrijke actoren loopt de hele (rechts)keten tegen zin grenzen aan.

Jaarverslag Rechtspraak 2024

Bron: www.rechtspraak.nl

7 mei 2025
Nieuws
College van Beroep voor het bedrijfsleven: grondwettelijk hof onnodig en onwenselijk

CBb schrijft voorstander te zijn van toetsing van wetten zelf en de toepassing daarvan in een concreet geval aan de klassieke grondrechten in de Grondwet. Ook zou toetsing aan de sociale grondrechten in de Grondwet kunnen worden overwogen. Het CBb vindt het teleurstellend dat de contourennota niet kiest voor toetsing aan ongeschreven algemene rechtsbeginselen: het evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Het CBb vindt het in elk geval nodig dat in een concreet geval kan worden getoetst of een wet ongewenste of onwenselijke gevolgen heeft en dat de wet dan buiten toepassing kan worden gelaten. Het CBb doet een voorstel voor een wijziging van de Grondwet die dat mogelijk moet maken. Het instellen van een grondwettelijk hof vond en vindt het CBb onnodig en onwenselijk. Daarom gaat de zienswijze op dat gedeelte van de contourennota slechts zeer beperkt in. Het CBb vindt het ten slotte goed dat de onderwerpen constitutionele toetsing en grondwettelijk hof in twee gescheiden wetsvoorstellen worden opgenomen.

Zienswijze contourennota constitutionele toetsing

Bron: www.rechtspraak.nl

7 mei 2025
Nieuws
Onderzoek: oordeelsvorming strafrechters verschilt sterk per persoon

Gevraagd naar hun omgang met invloeden op de oordeelsvorming, noemden rechters vaak zelfreflectie en collegiaal overleg. Hoewel veel rechters deze strategieën gebruiken, ontbreekt een structurele manier om deze toe te passen. Ook blijkt dat de geïnterviewde strafrechters uiteenlopend denken over begrippen als overtuiging, de actieve rechter en rechterlijke dwaling. Vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen of de verschillende werk- en zienswijzen ook daadwerkelijk van invloed zijn op het uiteindelijke oordeel van de rechter. Hoe rechters tot hun oordeel komen is een belangrijk onderwerp binnen de Rechtspraak waar al vaker onderzoek naar is gedaan. Rechters proberen de invloed van onbewuste vooroordelen zoveel mogelijk te beperken. Eind 2024 wezen onderzoeksjournalisten op verschillen in opgelegde straffen tussen groepen mensen. Laagopgeleide verdachten met een migratieachtergrond hebben volgens de journalisten meer kans op een gevangenisstraf dan hoogopgeleide verdachten zonder migratieachtergrond. Dit ligt in lijn met het beeld dat eerdere onderzoeken laten zien.

Rechterlijke oordeelsvorming: een strafrechte(r)lijk perspectief

Bron: www.rechtspraak.nl

6 mei 2025
Blog
‘De overheid in het gareel houden doe je ook vaak in bestuursrechtelijke context’
Ali al Khatib: ‘Ik wil blijven bijdragen aan belangrijke discussies op het gebied van het algemeen bestuursrecht, mensenrechten en het economische bestuursrecht’
6 mei 2025 Gastpost Redactie
Nieuws
Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht gepubliceerd

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek kan het OM grote hoeveelheden gegevens in beslag nemen of verkrijgen door de inzet van (bijzondere) opsporingsbevoegdheden. Er kan daarbij een ‘redelijk vermoeden’ ontstaan dat tussen die gegevens zich materiaal bevindt dat onder het verschoningsrecht valt van een professionele geheimhouder, bijvoorbeeld de mails en appberichten tussen de geheimhouder en de cliënt. Omdat die communicatie vertrouwelijk moet blijven, moet er een filtering worden uitgevoerd zodat die gegevens niet ter beschikking komen van de opsporingsambtenaren die het strafrechtelijk onderzoek uitvoeren. Lange tijd was niet duidelijk hoe die filtering praktisch moest plaatsvinden en wat hierin de rollen en verantwoordelijkheden van het OM, de rechter-commissaris, de advocaat en de opsporing zijn. De Hoge Raad oordeelde op 12 maart 2024 dat de wet op dit gebied niet duidelijk genoeg was en heeft in de uitspraak duidelijkheid gegeven over de te volgen procedures.

Filtering gegevens

De aanwijzing schrijft voor dat in de gevallen dat redelijkerwijs vermoed kan worden dat gegevens van geheimhouders aanwezig zijn in de gegevens die onderzocht worden, er een filtering van deze gegevens uitgevoerd moet worden. Die filtering moet worden uitgevoerd door een rechter-commissaris, tenzij het OM (geautomatiseerd) de filtering zonder kennisname van het verschoningsgerechtigd materiaal zelf kan uitvoeren. De opsporingsambtenaren die het strafrechtelijk onderzoek uitvoeren, mogen op geen enkele wijze kennis nemen van de gegevens die onder het verschoningsrecht (kunnen) vallen. De gegevens die onder het verschoningsrecht vallen, moeten worden vernietigd zodat zij niet gebruikt kunnen worden in het strafrechtelijk onderzoek. Het OM en de opsporing moeten deze procedure standaard volgen, tenzij er sprake is van een spoedgeval waarin een filtering niet kan worden afgewacht. Het gaat dan om situaties waarin het onderzoek niet kan worden uitgesteld omdat anders het leven, de veiligheid of gezondheid van mensen ernstig in gevaar komt. Denk daarbij aan ernstige misdrijven zoals een ontvoering of vermissing. Dit zijn dus echt de uitzonderingssituaties.

Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht (2025A001)

Bron: www.om.nl

6 mei 2025
Nieuws
Bezwaar AP wijziging Kadasterwet: gegevens huiseigenaren kunnen uitlekken

In het Kadaster zijn per adres gegevens op te vragen over de eigenaar van een pand. Zoals naam, geboortedatum, of iemand getrouwd is en de aankoopprijs van het pand. Iedereen in Nederland met een eigen woning of ander vastgoed, staat erin. Het kabinet wil bepaalde commerciële bedrijven toegang geven tot grote hoeveelheden kadastergegevens. Daarmee kunnen ze bijvoorbeeld software voor notarissen maken, die hiermee efficiënter aktes kunnen opstellen. Het voorstel sluit niet uit dat ook onbetrouwbare partijen gegevens uit het Kadaster kunnen krijgen, stelt de AP. Deze partijen kunnen de gegevens zelf gebruiken, of verkopen. Bijvoorbeeld aan bedrijven die mensen reclame sturen. Zonder goede waarborg is ook niet te checken of de gegevens verder doorverkocht worden, mogelijk aan steeds schimmiger partijen. De overheid zet als het ware de kraan open zonder nog te kunnen controleren waar de gegevens naartoe stromen. Ook kan de AP daarop dan niet meer effectief toezicht houden. Om te voorkomen dat onbetrouwbare partijen toegang krijgen tot kadastergegevens, moet er volgens de AP een erkenningsregeling komen. In die regeling moet het Kadaster eisen stellen aan bedrijven die toegang willen, en controleren of bedrijven daaraan voldoen. Voor die erkenning zou het Kadaster bedrijven een vergoeding kunnen vragen. Ook dat moet dan vastgelegd worden in de wet.

Wetgevingstoets concept voor Verzamelwijziging Kadasterwet

Bron: www.autoriteitpersoonsgegevens.nl

1 mei 2025
Nieuws
Raad van State wijst bezwaren tegen zes windmolenparken af

In alle gevallen voerden bezwaarmakers aan dat de bestuursorganen de plannen en de vergunningen hadden moeten intrekken als gevolg van het Nevele-arrest van het Europese Hof van Justitie in Luxemburg van juni 2020 (ECLI:EU:C:2020:503). Naar aanleiding van dit arrest heeft de Afdeling in een uitspraak van juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1395) geoordeeld dat voor de ‘algemene normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid die in Nederland gelden voor de bouw en het gebruik van windturbines op grond van het Europese recht een beoordeling moet worden gemaakt van de gevolgen voor het milieu.’ Over de plannen en omgevingsvergunningen voor de windparken in de voorliggende zaken werd al vóór de Nevele-uitspraak van juni 2021 een uitspraak gedaan door de Afdeling. De plannen en omgevingsvergunningen zijn daarmee definitief geworden. De bezwaarmakers vinden echter dat die plannen en vergunningen moeten worden ingetrokken, omdat die in strijd met het Europese recht zouden zijn verleend, omdat voor die algemene normen geen milieubeoordeling is gemaakt.

Uitspraak Afdeling

Het is niet de eerste keer dat de Afdeling bestuursrechtspraak zich buigt over zulke intrekkingsverzoeken voor windparken. In 2024 deed zij al uitspraken over intrekkingsverzoeken (ECLI:NL:RVS:2024:3744 en ECLI:NL:RVS:2024:3745). Bezwaarmakers voerden echter aan dat het beoordelingskader dat de Afdeling in die uitspraken hanteerde, niet juist is. Daarover voeren zij meerdere bezwaren aan. De Afdeling gaat daar in de uitspraak over Windpark Drentse Monden uitgebreid op in, maar komt tot de conclusie dat die bezwaren geen aanleiding zijn om haar toetsingskader aan te passen. De Afdeling komt voor alle plannen en vergunningen tot het oordeel dat die ‘niet verenigbaar zijn met het Europese recht’. Ze zijn namelijk gebaseerd op de algemene normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid waarvoor, zoals uit de Nevele-uitspraak van 2021 volgt, geen milieubeoordeling is verricht terwijl het Europese recht daartoe wel verplicht. Maar dat betekent niet dat de bestuursorganen nu verplicht zijn om die plannen voor de windparken aan te passen en de omgevingsvergunningen in te trekken. Zo’n verplichting volgt in deze gevallen namelijk niet uit het Europese recht.

ECLI:NL:RVS:2025:1862 (Windpark Drentse Monden)

Bron: www.raadvanstate.nl

30 april 2025
Nieuws
HvJ EU: Unieburgerschap kan niet worden verkregen door een handelstransactie

Na een wijziging van de wet betreffende het Maltese staatsburgerschap in juli 2020, heeft Malta een regeling vastgesteld die de voorwaarden bepaalt voor de verkrijging van het ‘Maltese staatsburgerschap door naturalisatie wegens uitzonderlijke diensten in de vorm van directe investeringen’. In het kader van deze regeling konden buitenlandse investeerders verzoeken om naturalisatie wanneer zij voldeden aan bepaalde voorwaarden, die voornamelijk van financiële aard waren. De Europese Commissie is van mening dat deze regeling, waarbij personen die geen daadwerkelijke band met Malta hadden in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen werden genaturaliseerd, een schending vormt van de regels inzake het burgerschap van de Unie 3 en het beginsel van loyale samenwerking. Zij heeft daarom tegen deze lidstaat beroep ingesteld bij het Hof van Justitie.

Uitspraak Hof

Het Hof oordeelt dat Malta het Unierecht heeft geschonden door de vaststelling en toepassing van de burgerschapsregeling voor investeerders van 2020, die kan worden beschouwd als een vermarkting van de toekenning van de nationaliteit van een lidstaat en - bij uitbreiding - van het Unieburgerschap. Het Hof wijst erop dat elke lidstaat vrij is om de voorwaarden vast te stellen waaronder hij zijn nationaliteit toekent of intrekt. Bij gebruikmaking van deze vrijheid moet evenwel het recht van de Europese Unie in acht worden genomen. Noch uit de bewoordingen, noch uit de opzet van de Verdragen kan namelijk worden afgeleid dat de opstellers ervan beoogden te voorzien in een uitzondering op de verplichting tot eerbiediging van het Unierecht bij de toekenning van de nationaliteit van een lidstaat. Het burgerschap van de Unie waarborgt het vrij verkeer binnen een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Deze gemeenschappelijke ruimte berust op twee essentiële beginselen: het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten en de wederzijdse erkenning van nationale beslissingen. Het burgerschap van de Unie belichaamt een fundamentele solidariteit tussen de lidstaten, die gebaseerd is op een reeks wederzijdse verplichtingen. Elke lidstaat moet zich daarom, in overeenstemming met het beginsel van loyale samenwerking, onthouden van alle maatregelen die de gemeenschappelijke doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen. Bijgevolg mag een lidstaat zijn nationaliteit - en dus ook het Europees burgerschap - niet toekennen in ruil voor vooraf bepaalde betalingen of investeringen, aangezien dit de verkrijging van de nationaliteit in essentie zou reduceren tot een loutere handelstransactie. Een dergelijke praktijk maakt het onmogelijk om de noodzakelijke band van solidariteit en loyaliteit tussen een lidstaat en zijn burgers tot stand te brengen en om het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten te waarborgen, en schendt bijgevolg het beginsel van loyale samenwerking.

ECLI:EU:C:2025:283

Bron: www.curia.europa.eu

30 april 2025