Artikelen van Redactie
Over de situatie van Afghanen die na de machtsovername van de Taliban vanuit het Westen naar Afghanistan zijn teruggekeerd, is weinig informatie beschikbaar. De informatie die er wel is, laat een diffuus beeld zien. Enerzijds zien de Taliban terugkerende Afghanen uit het Westen als verraders. Dat komt, omdat zij vinden dat Afghanen die in een westers land hebben verbleven, de westerse normen en waarden hebben overgenomen en daar de islamitische normen niet hebben nageleefd. Anderzijds lijken de Taliban coulant te zijn voor terugkerende Afghanen. Verschillende bronnen melden namelijk dat er geen directe relatie is tussen problemen bij terugkeer naar Afghanistan en verblijf in het Westen.
Uitspraak Raad van State
De Afdeling oordeelt dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat alle Afghanen die in het Westen hebben verbleven, alleen al daarom een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Afghanistan en dus asiel zouden moeten krijgen. Maar verblijf in het Westen kan wel betekenis hebben als een Afghaan door zijn individuele omstandigheden problemen zal krijgen met de Taliban. De minister moet dan niet alleen de individuele omstandigheden, maar ook het verblijf in het Westen betrekken bij de beoordeling van de asielaanvraag, en deze in samenhang bezien.
ECLI:NL:RVS:2024:4647
ECLI:NL:RVS:2024:4648
ECLI:NL:RVS:2024:4649
Bron: www.raadvanstate.nl
De RSJ is enorm verontrust omdat de opeenvolgende bewindspersonen onvoldoende aandacht hebben voor de jeugdzorg, terwijl de zorgen van de RSJ daarover juist zijn toegenomen. De belangrijkste punten daarin zijn:
- Het ontbreken van landelijke regie en verantwoordelijkheid in het bieden van passende hulp;
- De (versnelde) afbouw van de gesloten jeugdhulp en de achterblijvende opbouw van kwalitatief hoogstaande alternatieven; en
- De fraudegevoeligheid van het jeugdhulpstelsel en het ontbreken van adequaat toezicht daarop.
De RSJ is van mening dat kinder- en mensenrechten centraal moeten staan bij de vormgeving en wijziging van wet- en regelgeving en beleid, wanneer dit raakt aan, of gaat over kinderen. In de brief uit de RSJ zijn zorgen over de beschikbaarheid van basisvoorzieningen voor gezinnen met kinderen en een gebrek aan het voorkomen van problemen. De RSJ is van mening dat de centrale overheid de regie moet nemen waar het gaat om het voorkomen van problemen bij kinderen en gezinnen en waar nodig het bieden van jeugdhulp en jeugdbescherming. De RSJ is voor centrale regie en decentrale uitvoering van jeugdhulp en jeugdbescherming onder verantwoordelijkheid van een bewindspersoon. Centrale regie leidt tot een meer uniforme en voorzienbare werkwijze, wat de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor kinderen en hun ouders bevordert. Decentrale overheden moeten in staat gesteld worden hun verantwoordelijkheid te nemen. Wanneer de centrale overheid en de decentrale overheden hier in gezamenlijkheid niet in slagen, dan is wat betreft de RSJ een herbezinning op de inrichting van het jeugdzorgstelsel onafwendbaar.
Aanbevelingen RSJ
- Investeer in basisvoorzieningen, zodat alle kinderen gelijke kansen krijgen en problemen, veroorzaakt door armoede, voorkomen worden.
- Voer een kinderrechtentoets uit op alle centrale en decentrale wet- en regelgeving die kinderen raakt.
- Neem op zeer korte termijn landelijke regie en verantwoordelijkheid, zodat passende jeugdhulp binnen redelijke termijn geboden kan worden.
- Zorg tijdig voor voldoende en kwalitatief hoogstaande alternatieven voor de gesloten jeugdhulp.
- Garandeer effectieve samenwerking tussen jeugdhulpinstellingen en de jeugd-GGZ.
- Zorg voor effectief toezicht op jeugdhulpaanbieders.
Zorgpunten en aanbevelingen over jeugdhulp en jeugdbescherming
Bron: www.rsj.nl
In hun aangifte verwijzen zij naar het artikel van Fien de Ruiter over de Wet Holocaustontkenning dat is verschenen in NJB 2024/2320. Daarin wordt onder de aandacht gebracht dat het verboden is zich vergoelijkend uit te laten over een aantal misdrijven als omschreven in de Wet internationale misdrijven (WIM) op grond van het op 1 oktober 2024 in werking getreden tweede lid van art. 137c Sr dat over groepsbelediging handelt. Volgens de aangevers maakten Maccabi aanhangers zich hieraan schuldig door het aanheffen van spreekkoren waarin het optreden van het Israëlische leger in Gaza en het doden van kinderen daar wordt verheerlijkt.
De aangifte
In de aangifte formuleren de aangevers dit als volgt:
‘Hierbij doen wij aangifte van overtreding van art. 137c Wetboek van Strafrecht tegen onbekende personen, behorende tot de groep van Maccabi-aanhangers doordat zij zich – kort gezegd – in het openbaar vergoelijkend en positief hebben uitgelaten over de in de Wet Internationale Misdrijven omschreven misdrijven in Gaza gepleegd tegen de Gazaanse bevolkingsgroep. Hierbij is met name artikel 137 c lid 2 Sr. geschonden. Het gaat om de door Israël in Gaza bedreven misdrijven die door de Maccabi-tifosi verheerlijkt worden. Het is daarbij volgens de memorie van toelichting op de Wet Holocaustontkenning, waarbij [.....] lid 2 van art. 137 c Sr. werd ingevoegd, [.....], niet van belang, of deze internationale misdrijven definitief door een (internationale) rechter zijn vastgesteld. [....] (Zie hierover in het algemeen: F. de Ruiter, ‘Zorgt de wet Holocaustontkenning voor onwenselijke discussies in de rechtszaal?’, NJB 2024/2320). Met name het zingen door grote scharen Maccabi-supporters van een lied met de volgende tekst:
‘Ole ole. Ole ole ole. Let de IDF win and fuck the Arabs. Ole Ole. Why is school out in Gaza? There are no children left there’ komt neer op goedkeuren van de genocidale acties van Israël en het triomfantelijk inpeperen daarvan tegenover andersdenkenden.
Het positieve oordeel over het uitmoorden van kinderen in de Gazastrook kan niet anders worden gezien dan als goedpraten en verheerlijken van een internationaal misdrijf, waarvan formeel in het midden kan blijven of het inderdaad heeft plaatsgevonden.
Aangezien het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen is ook lid 3 van art. 137c Sr. geactiveerd, waardoor de bedreigde straf wordt verhoogd naar maximaal twee jaar of geldboete van de vierde categorie.’
Discussie
Fien de Ruiter voorspelde in haar artikel dat deze nieuwe bepaling wel eens voer voor discussie in de rechtszaal zou kunnen opleveren. Als het OM deze zaak oppakt kan die discussie losbarsten.
Bron: NJB 2024/2439
Mitz is een online systeem waarin patiënten kunnen vastleggen welke zorgverleners hun gegevens kunnen inzien. Het Ministerie van VWS, zorgverzekeraars en zorgkoepels willen Mitz de standaard maken voor alle patiënten en zorgsectoren in Nederland. Op dit moment worden huisartsen benaderd om zich aan te sluiten op Mitz door het tekenen van een overeenkomst. In een brief die is verstuurd aan alle huisartsen in Nederland, schrijven de privacyorganisaties dat zorgverleners en patiënten hun zeggenschap over medische gegevens weggeven als ze zich op Mitz aansluiten. Het uitwisselen van gegevens kan via Mitz uitsluitend door grote groepen zorgverleners op landelijke schaal toegang te bieden tot medische gegevens. Zo is een inzage van het huisartsendossier door een chirurg in een ziekenhuis bijvoorbeeld alleen mogelijk door alle ziekenhuizen, medische centra, klinieken, laboratoria en diagnostische centra in het land toegang te geven tot gegevens bij de huisarts. Dit zijn vele tienduizenden zorgverleners en hun medewerkers.
Lekken en misbruik van medische gegevens
De brief stelt dat het creëren van zo veel ingangen naar een vertrouwelijk dossier een onacceptabel risico is op lekken en misbruik van medische gegevens. Daarnaast kan elke op Mitz aangesloten zorgverlener deze toestemmingen ‘namens’ patiënten vastleggen of aanpassen, wat het risico op misbruik vergroot. Bovendien slaat Mitz ook medische gegevens op van patiënten van wie geen toestemming is geregistreerd. Dit gebeurt omdat zorgaanbieders die zich aansluiten op Mitz, gegevens moeten aanleveren waaruit blijkt welke patiënten bij die arts in behandeling zijn. Daaruit kan blijken dat een patiënt bijvoorbeeld een oncoloog of een psychiater heeft bezocht. Deze gegevens vallen onder het medisch beroepsgeheim, maar worden zonder toestemming van de patiënt overgeheveld naar Mitz, buiten het beheer van de arts. Hoewel huisartsen na de invoering van Mitz niet langer controle kunnen houden op wie gegevens van hun patiënten raadpleegt, zijn ze volgens de overeenkomst die ze met Mitz aangaan, nog steeds aansprakelijk als er dingen mis gaan met de gegevens van hun patiënten.
Privacyvriendelijke alternatieven genegeerd
Huisartsen wordt erop gewezen dat er al geruime tijd systemen bestaan die geen inbreuk maken op het medisch beroepsgeheim en beter aansluiten op hoe zorgverleners in de praktijk communiceren. Belangenpartijen in de zorg zoals verzekeraars en beroepskoepels zetten echter alsnog in op Mitz en geven alternatieve werkwijzen geen serieuze kans. Het aan Mitz gekoppelde LSP-systeem werkt nog met dezelfde technologie als het Elektronisch Patiëntendossier dat in 2011 unaniem door de Eerste Kamer werd verworpen. De Senaat noemde dit destijds een “dossier één deur aan de voorkant en duizend deuren aan de achterkant”.
Stop Mitz brief aan huisartsen in Nederland
Bron: www.behoudberoepsgeheim.nl
Behoud Beroepsgeheim is een initiatief van Platform Burgerrechten en Stichting KDVP, twee privacyorganisaties die zich sinds hun oprichting onder andere inzetten voor het behoud van vertrouwelijkheid in de zorg en de bescherming van patiëntprivacy.
Uit de enquête onder de Nederlandse bevolking blijkt dat 40% altijd voorstander is van de legitieme portie. Een groep van 19% van de Nederlandse bevolking is in alle gevallen tegen de legitieme portie. Daarnaast is 40% in sommige gevallen voor en in andere gevallen tegen. Maar in welke gevallen de legitieme portie dan (on)wenselijk is, daarover verschilt deze groep sterk van mening. Dat familiebanden de afgelopen decennia losser zouden zijn geworden en de maatschappij individualistischer, is soms als argument aangevoerd voor de afschaffing van de legitieme portie. Familienetwerken zijn complexer geworden, maar de gevoelens van verbondenheid tussen families nemen niet af. Ook uit de vergelijking met België, Duitsland en Frankrijk blijkt dat de afstammingsband een belangrijke reden is voor het behoud van de legitieme portie.
Goed nagedacht over onterving
Wanneer ouders een kind onterven, leidt dit vaak tot diepe kwetsing en boosheid bij het kind. De onbekendheid met de reden van onterving is soms nog pijnlijker dan de onterving zelf, blijkt uit de interviews met erfrechtdeskundigen en onterfde kinderen. Toch hebben ouders over de onterving meestal goed nagedacht. Er zijn daarvoor allerlei situaties denkbaar, zoals het ongenoegen van ouders over de partnerkeuze of het crimineel gedrag van kinderen. Of dat ouders vinden dat een kind al genoeg heeft en ze liever een goed doel erfgenaam maken. Maar ook misbruik van een kwetsbare ouder door een nieuwe partner kan een oorzaak zijn voor onterving. De opvatting over de legitieme portie is daarmee ook afhankelijk vanuit welk perspectief die wordt bekeken. Het voordeel van afschaffen voor de één, vaak de ouder, is meestal een nadeel voor de ander, het kind. Dat geldt andersom ook bij behoud van de legitieme portie.
Vereenvoudiging regelgeving
Volledige afschaffing van de legitieme portie leidt tot vereenvoudiging van de regelgeving. Ook vereenvoudigt het de afwikkeling van nalatenschappen en voorkomt het conflicten over de legitieme portie. Wel is duidelijk dat kinderen dan geen eenvoudig verweer hebben tegen onterving. Daardoor blijven zij met een sterk gevoel van onrecht zitten en zullen zij andere mogelijkheden zoeken om alsnog hun recht te halen. Dit kan tot nieuwe procedures en ruzies leiden over met name de testamenten van ouders. Onderzoekers doen in het onderzoek verschillende suggesties om de huidige wettelijke regeling van de legitieme portie te verbeteren. Bijvoorbeeld om voor overlijden afspraken te kunnen maken over (het afzien van) een beroep op de legitieme portie. En de mogelijkheid om een uiterste wilsbeschikking te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden. Ook geven de resultaten aanleiding tot verder onderzoek, onder meer naar de verhouding tussen de langstlevende echtgenoot en (onterfde) kinderen en naar de verschillende suggesties van de deskundigen om de legitieme portie voor de praktijk beter hanteerbaar te maken.
Draagvlak voor de legitieme portie
Bron: www.wodc.nl
Het werk voor tolken voor onder meer het Openbaar Ministerie is sinds begin 2024 aanbesteed en loopt via commerciële bemiddelingsbureaus. Dit zorgt volgens de Orde van Registertolken en -vertalers voor slechtere voorwaarden. Van tolken die de enquête invulden en voorheen voor het OM werkten, zegt 38 procent daar recent mee gestopt te zijn. 39 procent zegt aanzienlijk minder voor het OM te werken en 3 procent is van plan op korte termijn te stoppen. Aan degenen die zijn gestopt met het tolken voor OM en CVOM werd gevraagd naar hun redenen hiervoor. De meest genoemde zijn dat het niet meer lonend is en dat er niet onderhandeld kan worden, dat ze geen respect en geen waardering voor hun kunde ondervinden van de kant van de bemiddelaars en in het algemeen geen toekomst meer zien voor het vak, en dat de randvoorwaarden slechter zijn dan vóór de aanbesteding. Zo is er te weinig informatie over de zaak, onduidelijkheid over opdrachten, moeizaam contact met de opdrachtgever. Ook zijn tolken ontevreden over de manier waarop zij worden benaderd voor een dienst. Zo wordt er nu een mail naar tientallen tolken tegelijk gestuurd. Degene die het snelste klikt, heeft de dienst.
Aanbestedingen leiden tot uitstroom ervaren registertolken, blijkt uit enquête onder C1-registertolken aangesloten bij ORT&V
Bron: www.orde-rtv.nl
In het Didam-arrest (ECLI:NL:HR:2021:1778) heeft de Hoge Raad in kort geding overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat een overheidslichaam in een selectieprocedure voor de verkoop van een aan hem toebehorende onroerende zaak mededingingsruimte dient te bieden aan andere potentiële gegadigden. Het overheidslichaam moet criteria opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. De mededingingsruimte hoeft niet te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat eenieder daar kennis van kan nemen. Onderhavige uitspraak betreft de bodemprocedure in deze zaak en gaat over de vraag vanaf welk moment de in het Didam-arrest geformuleerde regels gelden en wat de rechtsgevolgen zijn van de niet-naleving van de Didam-regels.
Moment waarop Didam-regels gelden
De Hoge Raad oordeelt dat hij in het Didam-arrest niet heeft bepaald dat die regels pas gelden vanaf de uitspraak, schending van de Didam-regels kan ook gevolgen hebben wanneer die schending heeft plaatsgevonden vóór die uitspraak. Er bestaat geen aanleiding om de toepassing van de Didam-regels te beperken in de tijd, deze regels zijn dus ook van toepassing op handelen van een overheidslichaam dat heeft plaatsgevonden voorafgaande aan het Didam-arrest.
Gevolgen niet-naleving
De Hoge Raad oordeelt dat een overeenkomst die in strijd is met de Didam-regels niet nietig of vernietigbaar is. De Didam-regels, zijn met toepassing van art. 3:14 BW gebaseerd op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ze vormen geen dwingende wetsbepaling in de zin van art. 3.40 lid 2 BW. Een koopovereenkomst die in strijd met de Didam-regels is gesloten, is daarom ook niet op die grond nietig of vernietigbaar. Schending van deze regels kan wel leiden tot onrechtmatig handelen van de overheid en mogelijk tot schadeplichtigheid.
Bron: www.hogeraad.nl
BoldData schrijft dat Nederland door het gunstige belastingbeleid en de centrale ligging een aantrekkelijke keuze is voor bedrijven die belastingvoordelen zoeken. Met een reputatie als 'belastingefficiënt' rechtsgebied blijft Nederland grote internationale bedrijven en kleinere bedrijven aantrekken. Kernpunten uit het onderzoek zijn:
- 527.000+ holdings: Nederland heeft de hoogste concentratie wereldwijd;
- Groei in de VS en het VK: Britse belangen in Nederland stijgen met 320%, dankzij het recente Britse belastingklimaat;
- Campagnevoerders in de VK voor het Britse belastingbeleid waarschuwen voor de gevolgen van een hogere belastingdruk in het VK.
Bron: www.bolddata.nl