Artikelen van Jurriaan de Haan
Tijdschrift
NJB 33 (2024)
Tussen waarheidsvinding en voortvarende rechtspleging
Dat een verzoek om voorlopige bewijsverrichtingen na 1 januari 2025 niet meer tijdens een lopende procedure kan worden gedaan is een uitvloeisel van het eerste uitgangspunt van de Wet modernisering en vereenvoudiging bewijsrecht, namelijk dat partijen zoveel mogelijk relevante informatie over hun geschil verzamelen voordat zij een procedure bij de rechter aanspannen. Hierdoor wordt bevorderd dat rechterlijke beslissingen gebaseerd zijn op de juiste vaststelling van de feiten. Ook kan het ervoor zorgen dat partijen meer inzicht te krijgen in hun rechtspositie, en kan het helpen bij het bereiken van een minnelijke regeling. Het effect hiervan is dat er een preprocessuele fase wordt gecreëerd, waarin een vooronderzoek/verkennend onderzoek kan en, in bepaalde gevallen moet, plaatsvinden.
Kinderrechten en de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming toetst sinds 1995 de beslissingen over de beëindiging van een ondertoezichtstelling of de terugplaatsing van een uit huis geplaatst kind. Rechtsbescherming tegen het toetsingsbesluit van de Raad ontbreekt. In dit artikel wordt betoogd dat de toetsing door de Raad vanuit een verdragsrechtelijk perspectief gebrekkig is en dat deze beslissingen door de kinderrechter moeten worden getoetst.
Mauro & Mikael
Dat ouders civielrechtelijk verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van hun jonge kinderen achten we vanzelfsprekend en logisch. Maar, hoe zit het in de omgekeerde situatie? Kunnen kinderen verantwoordelijk gehouden worden voor de keuzes van hun ouders? Op het eerste gezicht een belachelijke vraag. De zaak van de Armeense Mikael laat echter zien dat dit wel degelijk een serieuze kwestie is.
Het KNVB-dilemma
Het is de afgelopen jaren rumoerig geweest rondom het voetbal. Na de corona-periode was er een grote opleving van het aantal door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) opgelegde stadionverboden. Ook in de rechtszaal heeft de KNVB zich de afgelopen paar jaar flink moeten inspannen. Er kwamen meerdere zaken voor de voorzieningenrechter, waarin de KNVB en haar Commissie Stadionverboden meermaals fors op de vingers zijn getikt. Nadere beschouwing van deze zaken leert dat er een patroon is ontstaan dat suggereert dat de KNVB mogelijk niet altijd de gewenste zorgvuldigheid betracht bij het opleggen van stadionverboden. Daarnaast rijst de vraag of de Commissie Stadionverboden in haar huidige vorm voldoende effectief is in het waarborgen van een adequate beroepsprocedure.
Tijdschrift
NJB 32 (2023)
Diffuse besluitvorming over noodopvanglocaties voor asielzoekers en tijdelijk ontheemden
De opvang van asielzoekers is een onderwerp dat zowel politiek als maatschappelijk al een aantal jaar voor spanning zorgt. Bestuurders op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau opereren sinds 2021 in crisisstand om opvangplekken te realiseren. In deze bijdrage wordt betoogd dat dit tot diffuse besluitvorming leidt die democratische legimitatie ontbeert. Een grondige herijking van uitoefening van bevoegdheden en toewijzing van taken is van belang en het is de vraag of de beoogde Spreidingswet hieraan tegemoet komt.
Het ‘nieuwe’ College van procureurs-generaal
Het flink vernieuwde College van procureurs-generaal maakte daags na aantreden van de nieuwe voorzitter een mission statement wereldkundig: ‘Nieuw College, nieuwe accenten’. Vergelding lijkt daarin weer voorop te staan als doel van strafrechtelijke handhaving. Samenwerkingsverbanden die op de preventie van strafbare feiten zijn gericht krijgen minder prioriteit. Zal de soep werkelijk zo heet gegeten worden? Een welwillende lezer vindt toch enige nuance.
De schikkingspraktijk van de civiele rechter in handelszaken
De civiele rechter heeft zichzelf de afgelopen twintig jaar opnieuw uitgevonden als binnengerechtelijke alternatieve geschillenbeslechter. Naast rechtspreken is het bemiddelen tussen partijen tot de kerntaak van de rechter gaan behoren. dit toegenomen belang van schikken tijdens de mondelinge behandeling vergt wel dat daarvoor (nadere) kwaliteitsnormen worden vastgesteld. Die betreffen niet alleen het handelen van de rechter maar ook dat van advocaten.
Het meten van grondwetsinternalisering
‘Grondwet begrepen door gewone mensen’ van Jelle But (NJB 2023/1323) is een fascinerende bijdrage over een uiterst relevant onderwerp, op basis van een enquête onder 1333 respondenten. Het heeft onze gedachten gescherpt over wat moet worden verstaan onder grondwetsinternalisering, hoe je dat verschijnsel kunt meten en in hoeverre Nederlanders grondwettelijke waarden hebben geïnternaliseerd – maar we bleven na lezing van zijn bijdrage ook met een aantal vragen zitten, waardoor we ons afvragen wat de waarde is van de conclusies die But op basis van zijn onderzoek trekt.
Naschrift
Marseille & Wever stellen in hun reactie terechte vragen over het onderzoek naar grondwetsinternalisering. Deze vragen vallen uiteen in twee categorieën: 1) het ontbreken van de methode van gegevensverzameling, waardoor representativiteit, validiteit en generaliseerbaarheid van het onderzoek in het geding komen, en 2) de conceptualisering van het begrip internalisering, onder meer of de vraagstelling en antwoordmogelijkheden wel leiden tot het meten van grondwetsinternalisering – anders dan feitenkennis over grondwettelijke bepalingen. In het verlengde hiervan stellen zij de vraag hoe bevindingen uit het onderzoek te interpreteren.
Tijdschrift
NJB 28 (2022)
Rioolwateronderzoek
De doelbewuste uitbreiding en intensivering van rioolwateronderzoek en de hierdoor onbedoeld ontstane data creep kunnen een inbreuk vormen op het grondwettelijke recht op privacy, dat is vastgelegd in artikel 8 EVRM. Op vergelijkbare wijze kunnen rioolwateronderzoeken ook binnen de (materiële) reikwijdte van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) komen te vallen, met alle plichten voor de verwerkingsverantwoordelijken en rechten voor de betrokkenen van dien. Dit artikel onderzoekt de recente ontwikkelingen in rioolwateronderzoek en de (mogelijke) interacties hiervan met de AVG aan de hand van het rioolwateronderzoek naar het coronavirus in Nederland.
Tussen uniformiteit en discordantie
Hoe is de civiele rechtsontwikkeling verlopen op de Antilliaanse eilanden in de afgelopen vijfentwintig jaar? Deze blijkt zich te bewegen tussen de twee extremen uniformiteit en discordantie. Het debat over de voor- en nadelen van het concordantiebeginsel is voorbij. In de meeste gevallen worden de Nederlandse voorbeelden gevolgd. De positie van de Hoge Raad staat niet meer ter discussie. In de wetgeving is een beweging te zien weg van uniformiteit, maar van discordantie is geen sprake. Met toepassing van het beginsel van concordantie van rechtspraak is in de jurisprudentie van de Hoge Raad de nadruk komen te liggen op uniformiteit. In de feitenrechtspraak wordt actief getracht recht te doen aan de (eigen)aardigheden van de kleinschalige samenlevingen van de Antillen.
Een behoorlijke ontwikkeling?
Een oud adagium in het staatsrecht leert dat je nooit vorm en inhoud tegelijk kunt veranderen. ‘Óf je verandert de inhoud van iets wat er aan de buitenkant hetzelfde uit blijft zien, óf je verandert de gedaante van iets wat inhoudelijk hetzelfde blijft.’2 Van dat adagium lijkt de recent genomen conclusie van A-G Snijders een mooi voorbeeld: hoewel hij de vorm van de toets in stand laat, lijkt hij inhoudelijk wel degelijk een verandering te bepleiten. Het venijn zit daarbij in de details – en wellicht in een enkel woord.
Evenredigheidsuitspraak vergt consistente rechtsbescherming
Als er dit jaar één uitspraak is die al vrijwel meteen na het uitspreken ervan brede bekendheid en navolging heeft gekregen, dan is het wel de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over het evenredigheidsbeginsel. In rap tempo verspreidde de (inhoud van de) uitspraak zich over het land en deden procederende partijen er een beroep op. Uit de evenredigheidsuitspraak kan worden afgeleid dat bestuursorganen – en daarna bij beroep ook de rechter – voortaan nadrukkelijk(er) moeten nadenken over de vraag of een bepaald besluit, waarbij bijvoorbeeld een sanctie wordt opgelegd, wel een geschikt middel is om het doel te bereiken. Ook moet worden bezien of het besluit noodzakelijk is of dat met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan. Daarnaast moet een maatregel evenwichtig en niet onredelijk bezwarend zijn voor een betrokkene.
Reactie op ‘Naar bruikbaar, eigentijds en logisch consistent staatsnoodrecht’
Adriaan Wierenga heeft in het prikkelende betoog Naar bruikbaar, eigentijds en logisch consistent staatsnoodrecht de aandacht gevestigd op de noodzaak van modernisering van het staatsnoodrecht. Evenals diverse onderzoeksrapporten en het spontane advies van de Raad van State (‘Van noodrecht tot crisisrecht’) wijst hij op de toenemende dreiging van (inter)nationale crises. Zijn voorstellen geven stof tot nadenken en hopelijk ook tot bredere discussie binnen de wetenschap. Hierbij een aanzet daartoe.
Tijdschrift
NJB 38 (2020)
De rol van empirische assumpties in de rechtsvorming door de hoogste (bestuurs)rechters
In veel zaken waarin de rechter een oordeel moet geven over de proportionaliteit van bijvoorbeeld een inbreuk van regelgeving op fundamentele rechten of waarin de rechter zelf nieuw recht moet creëren, spelen empirische data een belangrijke rol. Soms gebeurt dat expliciet, zoals in de rechtbankuitspraak in de Urgenda-zaak, veel vaker geschiedt dat impliciet. In deze bijdrage wordt besproken hoe in de oordeelsvorming van de hoogste bestuursrechters empirische assumpties omtrent bovenindividuele feiten een rol spelen, maar ook dat rechters een expliciete omgang met empirische data veelal uit de weg te gaan. Een verantwoord gebruik van empirisch bewijs versterkt de legitimiteit van de rechterlijke rechtsvorming en draagt bij aan beter gefundeerd recht. Hiervoor zijn investeringen noodzakelijk in een infrastructuur die een verantwoorde omgang met empirisch bewijs garandeert.
Sepotbeslissingen motiveren aan slachtoffers en de klacht tegen niet-vervolging ex artikel 12 Sv
Het Openbaar Ministerie (OM) poogt al enige tijd het aantal artikel 12 Sv-klachten terug te dringen, de klacht die een belanghebbende mag indienen tegen een beslissing tot niet-vervolging van het OM. Algemeen wordt verondersteld dat de manier waarop een sepotbeslissing kenbaar wordt gemaakt een rol speelt voor slachtoffers bij de beslissing om een klacht in te dienen. In een pilot zijn eerder bij het OM gedurende zekere tijd sepotbeslissingen die als ‘risicovol’ werden beoordeeld uitgebreid gemotiveerd kenbaar gemaakt aan slachtoffers. Het lijkt wellicht een open deur dat een dergelijke uitgebreidere motivering het aantal artikel 12 Sv-klachten zal terugdringen, maar om daar empirische ondersteuning voor te vinden, moet wel het een en ander aan methodologisch gereedschap uit de kast gehaald worden. Met behulp van een speciale analysetechniek (propensity score matching) laat dit artikel zien dat een uitgebreide motivering op een sepotbeslissing de kans op een klacht inderdaad significant verlaagt ten opzichte van een automatisch gegenereerde toelichting op de sepotgrond. Omdat de gegevens niet in een experimenteel design verzameld zijn, en vanwege niet uit te sluiten registratieartefacten, dienen de bevindingen overigens met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.
Een empirisch onderzoek naar feitenrechtspraak over uitleg
Uitleg van overeenkomsten is een vrijwel uitsluitend feitelijke aangelegenheid. Alleen uitspraken van de Hoge Raad bestuderen geeft daarom een vertekend beeld. Lezing van literatuur wekt bovendien de indruk dat het uitlegleerstuk in de loop der jaren steeds complexer is geworden. Maar bespreekt die niet voornamelijk gevallen die zich in de praktijk nauwelijks voordoen? Auteurs analyseerden alle uitspraken uit feitelijke instanties over 2018 die via rechtspraak.nl gevonden konden worden waarin de uitleg van een overeenkomst een centrale rol speelt. Die analyse bevestigt dat het uitlegleerstuk in de praktijk niet zo moeilijk is als men op grond van de literatuur geneigd is te denken.
De linker- en de rechterhand van ‘Den Haag’
Uiterlijk op 1 oktober 2020 hebben dertig regio’s een concept-RES aangeboden aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). De afkorting RES staat voor regionale energiestrategie. De RES is door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in samenwerking met de koepels IPO, VNG en UvW in het leven geroepen om op decentraal niveau (mede) uitvoering te geven aan de ambities voor de energietransitie uit het Klimaatakkoord.
Tijdschrift
NJB 3 (2013)
Caribische rechtspraak: het pokopoko-beginsel
Opmerkingen over de bijzondere positie van de rechter in de kleinschalige eilandgemeenschappen van het Caribisch deel van het Koninkrijk
Na de staatkundige veranderingen van 2010 lijkt er met het beginsel van concordantie van wetgeving soepeler te worden omgesprongen, des te meer reden de concordantie van rechtspraak in ere te houden. Maar wel rekening houdend met de lokale omstandigheden. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de maatstaven die in de laatste decennia in Nederland ten aanzien van overheidsgedrag ontwikkeld zijn, kunnen niet zonder meer in het Caribisch deel van het Koninkrijk worden aangelegd. Dit uitgangspunt staat bekend als het ‘pokopoko-beginsel’. Deze term werd aanvankelijk gebruikt om de tijdigheid van overheidsbeslissingen naar Caribische maatstaven te kunnen beoordelen, maar het beginsel strekt zich inmiddels uit tot andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waarbij in de jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof vooral het vertrouwensbeginsel een rol speelt.
Na de staatkundige veranderingen van 2010 lijkt er met het beginsel van concordantie van wetgeving soepeler te worden omgesprongen, des te meer reden de concordantie van rechtspraak in ere te houden. Maar wel rekening houdend met de lokale omstandigheden. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de maatstaven die in de laatste decennia in Nederland ten aanzien van overheidsgedrag ontwikkeld zijn, kunnen niet zonder meer in het Caribisch deel van het Koninkrijk worden aangelegd. Dit uitgangspunt staat bekend als het ‘pokopoko-beginsel’. Deze term werd aanvankelijk gebruikt om de tijdigheid van overheidsbeslissingen naar Caribische maatstaven te kunnen beoordelen, maar het beginsel strekt zich inmiddels uit tot andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waarbij in de jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof vooral het vertrouwensbeginsel een rol speelt.
Het hoger onderwijs ondoordacht op de schop?
Voorstellen tot introductie van een sociaal leenstelsel in de bachelor- en masterfase onder de EVRM- en EU- rechtelijke lens
Met het wetsvoorstel Verhoging collegegeld langstudeerders en het wetsvoorstel Studeren is investeren maakte het kabinet Rutte-I een fundamentele keuze voor een nieuwe inrichting van de financiering van het Nederlandse hoger onderwijs. Een verhit politiek debat deze zomer leidde uiteindelijk tot schrapping van de langstudeerdersmaatregel. Het nog aanhangige wetsvoorstel Studeren is investeren, dat een sociaal leenstelsel in de masterfase wil invoeren, bleef onbesproken. Dit wetsvoorstel is echter in feite nog principiëler van aard omdat het alle studenten zal raken. Om nog meer op de kosten van hoger onderwijs te kunnen besparen, breidt het regeerakkoord van Rutte-II het sociaal leenstelsel ook nog eens uit naar de bachelorfase. De memorie van toelichting van het wetsvoorstel Studeren is investeren is echter onvolledig onderbouwd en onvoldoende uitgewerkt vanuit het perspectief van het EVRM- en EU-recht. Bij uitwerking van de plannen van Rutte-II zal daarmee rekening moeten worden gehouden.
Met het wetsvoorstel Verhoging collegegeld langstudeerders en het wetsvoorstel Studeren is investeren maakte het kabinet Rutte-I een fundamentele keuze voor een nieuwe inrichting van de financiering van het Nederlandse hoger onderwijs. Een verhit politiek debat deze zomer leidde uiteindelijk tot schrapping van de langstudeerdersmaatregel. Het nog aanhangige wetsvoorstel Studeren is investeren, dat een sociaal leenstelsel in de masterfase wil invoeren, bleef onbesproken. Dit wetsvoorstel is echter in feite nog principiëler van aard omdat het alle studenten zal raken. Om nog meer op de kosten van hoger onderwijs te kunnen besparen, breidt het regeerakkoord van Rutte-II het sociaal leenstelsel ook nog eens uit naar de bachelorfase. De memorie van toelichting van het wetsvoorstel Studeren is investeren is echter onvolledig onderbouwd en onvoldoende uitgewerkt vanuit het perspectief van het EVRM- en EU-recht. Bij uitwerking van de plannen van Rutte-II zal daarmee rekening moeten worden gehouden.
Slow start of veeg teken?
Gebrekkige naleving Claimcode vereist ingrijpen
Onder andere als gevolg van de Wet collectieve afwikkeling massaschade is er een groeiend aantal ‘claimorganisaties’ actief. Inmiddels is er een Claimcode ontwikkeld waar dit soort organisaties zich idealiter aan zouden moeten houden. Maar de Claimcode heeft duidelijk nog niet de status van een ‘keurmerk’. Van enige inspanning aan de kant van claimorganisaties om serieus werk te maken van de in de Claimcode neergelegde principes is nauwelijks sprake en de voortekenen voor wat betreft de nabije toekomst zijn evenmin gunstig. Duidelijk is dat zelfregulering niet vanzelf tot de beoogde resultaten zal leiden. Is sprake van een ‘slow start’ of van een veeg teken?
Onder andere als gevolg van de Wet collectieve afwikkeling massaschade is er een groeiend aantal ‘claimorganisaties’ actief. Inmiddels is er een Claimcode ontwikkeld waar dit soort organisaties zich idealiter aan zouden moeten houden. Maar de Claimcode heeft duidelijk nog niet de status van een ‘keurmerk’. Van enige inspanning aan de kant van claimorganisaties om serieus werk te maken van de in de Claimcode neergelegde principes is nauwelijks sprake en de voortekenen voor wat betreft de nabije toekomst zijn evenmin gunstig. Duidelijk is dat zelfregulering niet vanzelf tot de beoogde resultaten zal leiden. Is sprake van een ‘slow start’ of van een veeg teken?