Artikelen van Jogchum Vrielink
Hoe de rechter dit kan aanpakken
Bestuursorganen worstelen met de inmiddels beruchte ‘veelopvragers’: indieners van WOB-verzoeken die erop mikken het bestuursorgaan te overvoeren met verzoeken, die daardoor te laat behandeld worden waarna de indiener de dwangsom uit de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op kan strijken. Er zijn twee wetsvoorstellen in omloop om (onder meer) een eind aan deze praktijken te maken. Maar de bestuursrechter kan de geplaagde bestuursorganen nu al uit de brand helpen. Het instrumentarium daartoe is voorhanden in het civiele recht. Waarom zou ‘misbruik van recht’ niet ook in het bestuursrecht toegepast kunnen worden?
Met de gecombineerde behandeling van jeugdzaken op zitting, ook wel bekend als de ‘combizitting’, is al enkele jaren bij verschillende rechtbanken in Nederland ervaring opgedaan. Eerder onderzoek naar de combizitting beperkte zich tot de klantvriendelijkheid van deze zitting, de kwaliteit van de genomen beslissingen op deze zitting en de efficiëntie van deze zitting, waarbij het belang van de jeugdige voorop stond. Aandacht voor de juridische waarborgen van de jeugdige en zijn of haar ouders behorende bij de verschillende te behandelen zaken op de combizitting ontbrak hierbij, terwijl de vraag kan worden gesteld of de waarborgen die voor hen gelden in de afzonderlijke zaken in acht worden genomen wanneer deze zaken geïntegreerd worden behandeld aangenomen dat deze waarborgen met elkaar verenigbaar zijn. Uit recent onderzoek naar de praktijk van de combizitting komen enkele knelpunten naar voren.
Van de (nimmer vallende) regen in de (doorwekende) drup?
Het wetsvoorstel dat het verbod op godslastering laat vervallen is door de Eerste Kamer aangenomen. Het verbod was echter al jaren een dode letter en geen gevaar voor de vrijheid van meningsuiting. Een door de Eerste Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel aangenomen motie die de regering de opdracht geeft te onderzoeken of andere onderdelen van het strafrecht zodanig kunnen worden aangepast dat gelovigen beter worden beschermd tegen belediging van hun geloof heeft de potentie om zich tot een veel gevaarlijker instrument te ontwikkelen met onvoorspelbare, maar reële, vrijheidsbeperkende consequenties.
De vraag die zich steeds weer opdringt, als partijen geen bedoeling hebben gehad met een bepaling in een stuk waaronder hun handtekening staat dan wel de bedoeling van partijen niet kan worden achterhaald of vastgesteld, is óf uitleg van een bedoeling in geval van een geschil een goede basis is voor een (rechterlijke) beslissing, uitgaande van de feitelijke onmogelijkheid in dergelijke situaties een (niet bestaande) ‘bedoeling’ uit te leggen. Is het in een dergelijk geval niet beter dat de rechter in zo’n geval beslist op basis van in de procedure boven tafel gekomen feiten, de aangevoerde omstandigheden van het geval, de redelijkheid en de billijkheid en de belangen van partijen?