Artikelen van Jasper Krommendijk
Tijdschrift
NJB 19 (2024)
Verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar zestien jaar
Op 6 juni vinden de Nederlandse verkiezingen plaats voor het Europees Parlement. In Duitsland en België zullen voor het eerst ook zestien- en zeventienjarigen naar de stembus mogen. In Nederland klinkt de roep om de kiesgerechtigde leeftijd te verlagen van achttien naar zestien jaar steeds luider, bijvoorbeeld omdat jongeren in het bijzonder geraakt zullen worden door toekomstige klimaatverandering. Hoewel de keuze voor een bepaalde kiesgerechtigde leeftijd een politieke is, geven de gebezigde argumenten in het debat daarover blijk van verschillende constitutionele gezichtspunten. Dit artikel achterhaalt wat die gezichtspunten zijn en plaatst ze in een historische context, om zo bij te dragen aan een verdieping van het constitutionele debat over deze maatschappelijke kwestie.
Vijftien jaar Handvest in Nederland
Bespreking van het preadvies voor de NJV-jaarvergadering 2024 van prof. mr. Janneke Gerards, ‘Het EU-Grondrechtenhandvest: een crashcourse’, in: J.H. Gerards e.a., Waarde, werking en potentie van het EU-Grondrechtenhandvest in de Nederlandse rechtsorde. Preadviezen. (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, 153e jaargang), Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 7-94.
Het Handvest in het bestuursrecht
Bespreking van het preadvies voor de NJV-jaarvergadering 2024 van mr. dr. Hanna Sevenster, ‘Heeft de keizer nieuwe kleren?’, in: J.H. Gerards e.a., werking en potentie van het EU-Grondrechtenhandvest in de Nederlandse rechtsorde, Preadviezen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, 153e jaargang), Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 97-134.
Een strafrechtelijke kroniek van het Handvest
Bespreking van het preadvies voor de NJV-jaarvergadering 2024 van prof. mr. Pieter Verrest, ‘De invloed van het Handvest op het Nederlandse strafrecht’, in: J.H. Gerards e.a., Waarde, werking en potentie van het EUGrondrechtenhandvest in de Nederlandse rechtsorde, Preadviezen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, 153e jaargang), Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 139-221.
Meer directe horizontale doorwerking van grondrechten in het vermogensrecht?
Bespreking van het preadvies voor de NJV-jaarvergadering 2024 van prof. mr. Kasper Jansen, ‘Het Handvest als privaatrechtelijk instrument’, in: J.H. Gerards e.a., Waarde, werking en potentie van het EU-Grondrechtenhandvest in de Nederlandse rechtsorde, Preadviezen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 153e jaargang), Deventer: Wolters Kluwer 2024, p. 225-287.
Blog
Beoogde krimp Schiphol
In de zaak over de beoogde krimp van Schiphol, die inmiddels op het bord van de Hoge Raad is beland, schenkt de inmiddels genomen conclusie onvoldoende aandacht aan een drietal cruciale Unierechtelijke aspecten, die partijen verzuimden aan te voeren, en tevens door het gerechtshof over het hoofd zijn gezien.
Tijdschrift
NJB 16 (2024)
Staatsaansprakelijkheid voor het buitenlands en veiligheidsbeleid
In deze bijdrage wordt verkend wat op het terrein van het buitenlands en veiligheidsbeleid de beleidsruimte van de Staat is en hoe indringend de rechter het handelen van de Staat op dit terrein toetst. De laatste jaren werden tal van zaken tegen de Staat op dit terrein aangespannen, waarvan recentelijk vooral het F-35-arrest van het Hof Den Haag de aandacht trok. Uit dit arrest kan worden opgemaakt dat van een (zeer) terughoudende toets door de civiele rechter niet altijd sprake is. Wat is hiervoor de rechtvaardiging, en hoe verhoudt deze rechterlijke opstelling zich tot internationale normen?
Implementatie van positieve verplichtingen uit het EVRM door de civiele en strafrechter
Volgens het EHRM moeten verdragsstaten actief fundamentele rechten beschermen. Lang werd aangenomen dat de rechter zich hier niet over hoefde te bekommeren. Dat is inmiddels anders, bij de rechter is het besef ingedaald dat een minimumniveau van bescherming van EVRM-rechten moet worden gegarandeerd, ook en juist als de overheid het op dat gebied af laat weten. Deze bijdrage beoogt meer inzicht te geven in de uitdagingen waarmee de nationale civiele en strafrechter te maken hebben bij het vervullen van die verplichtingen. Het gaat dan om het interpreteren en toepassen van zowel nationaal recht als van EVRM-recht.
Beoogde krimp Schiphol
In de zaak over de beoogde krimp van Schiphol, die inmiddels op het bord van de Hoge Raad is beland, schenkt de inmiddels genomen conclusie onvoldoende aandacht aan een drietal cruciale Unierechtelijke aspecten, die partijen verzuimden aan te voeren, en tevens door het gerechtshof over het hoofd zijn gezien.
Tijdschrift
NJB 29 (2023)
Straatsburg als hoeder van het EU-recht
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt steeds vaker tot een schending van het EVRM wegens het niet of onjuist naleven van EU-recht door organen van EU-lidstaten, met name door de nationale rechter en wetgever. In deze bijdrage wordt een selectie van deze uitspraken besproken en wordt, vanuit het EU-recht bezien, gereflecteerd op de voor- en nadelen en risico’s van dit Straatsburgs hoederschap.
Neutraliteit en diversiteit als doelstellingen bij de politie bijten elkaar
De Minister van Justitie en Veiligheid kondigde in juli een regeling af met een officieel verbod op onder meer manifestaties van geloofsbelijdenis. Op grond van de regeling ‘onthoudt de ambtenaar, in contact met het publiek, zich van zichtbare uitingen van overtuiging en religie of een andere vorm van lifestyle, die afbreuk doet aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de politiefunctie’. In dit artikel wordt betoogd dat er in de eerste plaats een nationale juridische grondslag van het verbod ontbreekt. Daarnaast zijn er nogal wat principiële kanttekeningen bij te plaatsen. Hoe heeft de afweging van dit verbod met bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, met het recht op privéleven, alsook met het discriminatieverbod er uitgezien? Het voorschrijven van lifestyle-neutraliteit kan niet anders dan tot een spanningsveld leiden met de wens om als organisatie diversiteit uit te stralen. De burger mag verwachten dat de overheid hem/haar neutraal benadert. Die op zich gewenste neutraliteit hangt echter niet aan uitwendigheden, maar aan bedrijfscultuur en daarop geënt handelen.
Koranverbrandingen in Zweden, Denemarken en Nederland
De stelling van onder andere de Minister van Justitie dat het verbranden van boeken nu eenmaal mag in onze rechtsstaat berust op een dubbele dwaling: één omtrent het object van de vrijheid van meningsuiting en één omtrent hoe in deze tijd van sociale media om te gaan met het conflict tussen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst.
Verbijsterend dat leden ASC niet worden vervolgd wegens aanzetten tot vrouwenhaat
De beslissing van het OM om niet over te gaan tot vervolging naar aanleiding van de schaamteloos seksistische uitlatingen gedaan tijdens een lustrumbijeenkomst van het Amsterdams Studenten Corps is verbijsterend en zorgwekkend. Als deze geen oproep tot vrouwenhaat, discriminatie van vrouwen en (seksueel) geweld tegen vrouwen behelzen, wat dan nog wel?
Waar toegang tot recht niet over gaat, en waarover wel
Jan Broekhuizen zet met zijn ‘Corporate social responsibility en de advocatuur. Een tussenstand’ (NJB 2023/1864, afl. 26) een ontzettend actueel en belangrijk onderwerp op de kaart, namelijk de verhouding tussen ethiek, recht en politiek als normerende instituties binnen de beroepsgroep van de advocatuur. Aanvankelijk nog ethische begrippen, zoals duurzaamheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid, lijken inmiddels gejuridiseerd en zelfs gepolitiseerd te zijn, zo stelt Broekhuizen. Maar ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen [gaat] niet ten principale […] over het naleven van regels’. Broekhuizen breekt een lans om de advocatuur vrij te maken van zulke ‘bevoogding’, ter bescherming van de ‘toegang tot recht’. Dit is een misplaatste stelling: de toegang tot het recht voor kapitaalkrachtige partijen die in aanraking komen met CSR-normen is niet in gevaar.
Tijdschrift
NJB 26 (2022)
Is institutioneel racisme echt racistisch?
Staatssecretaris Van Rij kwalificeerde de ongelijke behandeling van burgers door de Belastingdienst op grond van persoonskenmerken zoals nationaliteit als ‘een vorm van institutioneel racisme’. Dit is opmerkelijk, want hoewel het begrip institutioneel racisme al in 1984 door antropoloog Philomena Essed in Nederland is geïntroduceerd, deed premier Rutte het begrip tijdens een persconferentie in 2020 nog af als ‘sociologenjargon’ waarmee je in een ‘hele andere discussie’ terecht komt die ‘totaal niet zinvol’ is. De staatssecretaris misbruikt het begrip echter om te betogen dat de ongelijke behandeling door de Belastingdienst niet echt racistisch was, maar dat er alleen ‘onbewust en onopzettelijk gedrag heeft plaatsgevonden dat een uitwerking heeft gehad binnen specifieke groepen’. Dit artikel begint met een kritische analyse van de brief van de staatssecretaris, betwist vervolgens dat het begrip racisme in de Nederlandse context iets heel anders zou betekenen dan elders, verwerpt daarom het door een Nederlandse cultuurwetenschapper geponeerde recht van Nederlanders ‘om er een eigen definitie over racisme op na te houden’ als onzinnig, en stelt ten slotte voor om racisme en institutioneel racisme te definiëren op basis van het begrip racial discrimination in het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie.
De polsstok van een rechter in de repressieve samenleving
In zijn rede voor de jaarvergadering 2022 gaat de voorzitter van de Nederlandse Juristen-Vereniging in op drie uitspraken die de rechter in de afgelopen jaren deed op politiek terrein: de stikstof-uitspraken, Urgenda en box 3. Het gaat daarbij in de kern om het scherp en bindend agenderen van te veel en te vaak op de lange baan geschoven langeretermijnproblemen. De polsstok van de rechter blijft daarbij, ondanks alle ophef over de besproken uitspraken, beperkt: hij treedt op als de boodschapper van slecht nieuws, de overheid moet in actie komen om te zorgen dat dat wordt hersteld. Hoe de overheid dat doet, dat zal de rechter aan de politieke organen van de overheid overlaten.
De repressieve samenleving vanuit civiel-, bestuurs- en strafrechtelijk perspectief
de Nicolaïkerk in Utrecht werd op 10 juni 2022 de 151ste jaarvergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging (NJV) gehouden. Het is de missie van de NJV om ontwikkelingen in kaart te brengen die het recht als geheel en daarmee ‘ons’ als juristen raken. Vanuit die gedachte is ook het onderwerp voor de 151ste jaarvergadering geboren: ‘De repressieve samenleving vanuit civiel-, bestuurs- en strafrechtelijk perspectief’. Sinds de 21e eeuw heeft zich onmiskenbaar een trend gemanifesteerd naar toenemende repressie die verschillende juridische vakgebieden raakt. Een zevental preadviseurs heeft onderzocht wat toenemende repressie voor ons recht betekent. Tijdens het NJV-congres is over deze preadviezen en bijbehorende stellingen gestemd en gediscussieerd.
Meer rechtsbescherming, maar niet teveel
De in de kabinetsvisie op constitutionele toetsing voorgestelde uitsluiting van sociale grondrechten verdraagt zich slecht met internationale en Europese ontwikkelingen die illustreren dat toetsing aan deze rechten wel degelijk mogelijk en van toegevoegde waarde is. Daarnaast kan deze uitsluiting ertoe leiden dat rechters in de toekomst terughoudender worden in het meewegen van deze rechten.
Goed plan om alle rechters aan de Grondwet te laten toetsen
Om écht verschil te maken moet het eerste hoofdstuk van de Grondwet op de schop worden genomen. De grondrechten moeten worden geherformuleerd en criteria bevatten waaraan de rechter inderdaad kan toetsen. Zo lang die er niet zijn, hoeven we geen hoge verwachtingen te koesteren van de invoering van constitutionele toetsing.
Blog
Meer rechtsbescherming, maar niet teveel. De jammerlijke uitsluiting van constitutionele toetsing aan sociale grondrechten
Het is jammer als Nederland nu een stap naar constitutionele toetsing doet, maar desalniettemin internationaal en Europees (nóg meer) uit de pas gaat lopen.
Tijdschrift
NJB 22 (2018)
Overgeleverd aan de wolven?
Bij de discussie over de toekomst van de kroongetuige in Nederland kunnen in ieder geval drie relevante, onderling samenhangende vragen worden onderscheiden. Namelijk: 1. wie willen we als samenleving als kroongetuigen inzetten?; 2. in welk type zaken willen we dat doen?; 3. wat zijn we bereid daar tegenover te stellen in termen van toezeggingen én bescherming? In deze bijdrage wordt nader gereflecteerd op deze vragen, mede aan de hand van de bevindingen uit het rechtsvergelijkend onderzoek naar de regelingen over en de praktijk van kroongetuigen in Nederland en een aantal andere landen, dat de auteurs onlangs verrichtten.
Lees het hele artikel in Navigator.
Invest-NL
De wetgever moet vooraf nadenken en zich uitspreken over de regels die moeten gelden bij de besteding van 2,5 miljard publiek geld door Invest-NL en niet de rechter achteraf opzadelen met de keuze voor publiekrechtelijke c.q. privaatrechtelijke normering en rechtsbescherming. Als de wetgever meent dat Invest-NL niet moet worden gehouden aan de publiekrechtelijke normen, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet normering topinkomens en dat tegen het handelen van Invest-NL geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open hoeft te staan, dan dient dat in de wet zelf te worden geregeld.
Lees het hele artikel in Navigator
Stand van de wetenschap en praktijk verschillend beoordeeld
In het kader van de Zorgverzekeringswet kiezen advocaten bij geschillen over de verzekerde prestaties niet zoals voorgeschreven voor het bindend advies, maar voor de gang naar de civiele rechter. De vraag is waarom? Het bindend karakter van het advies zal een rol spelen, maar onderzoek van verschillende uitspraken van zowel de Geschillencommissie als de burgerlijke rechter leert dat de toetsingsnorm ‘de stand van de wetenschap en praktijk’, verschillend wordt uitgelegd, met alle consequenties van dien. Deze bijdrage bespreekt het verschil in interpretatie en de consequenties voor de verzekerde.
Lees het hele artikel in Navigator.
Uitstel van een Brexit verwijzing
Begin februari 2018 wilde een Amsterdamse kortgedingrechter de gedurfde stap zetten om twee prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU te stellen over de gevolgen van een Brexit voor het EU-burgerschap van Britse onderdanen in Nederland. Vanuit het perspectief van het Hof is het misschien beter dat de vragen uiteindelijk niet gesteld zijn, aangezien het Hof daarmee in een lastige positie zou zijn geplaatst en zich prematuur over zeer politiek-explosieve rechtsvragen zou hebben moeten uitlaten waarover nog onderhandelingen gaande zijn. Tegelijkertijd laten Ierse verwijzingen zien dat de aanstaande Brexit op bepaalde punten onzekerheden oplevert die nu al voor juridische problemen zorgen die niet kunnen wachten tot er een akkoord ligt.
Lees het hele artikel in Navigator.