Artikelen van Jacob Pot
Tijdschrift
NJB 29 (2013)
Levenslang 'post Vinter'
Over de gevolgen van de uitspraak van 9 juli 2013 van het EHRM voor de Nederlandse levenslange gevangenisstraf
Op 9 juli jl. verklaarde de Grote Kamer van het EHRM de Engelse whole life term in strijd met art. 3 EVRM. Engeland wordt hierdoor gedwongen zijn regelgeving aan te passen. De uitspraak heeft al geleid tot protest van Prime Minister Cameron en de Secretary of State Theresa May. Maar niet alleen voor Engeland, ook voor Nederland heeft deze uitspraak consequenties. De tenuitvoerlegging van een whole life term vertoont namelijk opvallend grote overeenkomst met de Nederlandse levenslange gevangenisstraf. Zoveel, dat indien de verantwoordelijke bewindslieden de regelgeving en het beleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange straf niet wijzigen, niet alleen de tenuitvoerlegging maar ook de oplegging van die straf in strijd is met art. 3. Dan zal de straf dus van aanvang af als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de reeds opgelegde levenslange gevangenisstraffen.
In dit artikel wordt ingegaan op de vraag welke aanpassingen er in Nederland nodig zijn om te voldoen aan de eisen die het Hof leest in art. 3 EVRM en welke gevolgen de uitspraak heeft voor de 32 veroordeelden die op dit moment in Nederland een onherroepelijke gevangenisstraf uitzitten.
Op 9 juli jl. verklaarde de Grote Kamer van het EHRM de Engelse whole life term in strijd met art. 3 EVRM. Engeland wordt hierdoor gedwongen zijn regelgeving aan te passen. De uitspraak heeft al geleid tot protest van Prime Minister Cameron en de Secretary of State Theresa May. Maar niet alleen voor Engeland, ook voor Nederland heeft deze uitspraak consequenties. De tenuitvoerlegging van een whole life term vertoont namelijk opvallend grote overeenkomst met de Nederlandse levenslange gevangenisstraf. Zoveel, dat indien de verantwoordelijke bewindslieden de regelgeving en het beleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange straf niet wijzigen, niet alleen de tenuitvoerlegging maar ook de oplegging van die straf in strijd is met art. 3. Dan zal de straf dus van aanvang af als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de reeds opgelegde levenslange gevangenisstraffen.
In dit artikel wordt ingegaan op de vraag welke aanpassingen er in Nederland nodig zijn om te voldoen aan de eisen die het Hof leest in art. 3 EVRM en welke gevolgen de uitspraak heeft voor de 32 veroordeelden die op dit moment in Nederland een onherroepelijke gevangenisstraf uitzitten.
Het vennootschappelijk belang na recente uitspraken van de Hoge Raad
Een onvoldoende opgemerkte, ingrijpende ontwikkeling
Welke van de heersende opvattingen over de inhoud van het ‘vennootschappelijk belang’ komt overeen met het huidige recht? Een belangrijk oordeel van de Hoge Raad op dit punt is in de literatuur vrijwel onopgemerkt gebleven. Door te oordelen dat het bestuur van een NV of BV het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming behoort voorop te stellen en de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de aandeelhouders, bij zijn besluitvorming in aanmerking behoort te nemen, heeft de Hoge Raad, conform de holistische opvatting, het eigen belang van de vennootschap-rechtspersoon als richtpunt voorop gesteld en aldus afstand genomen van de opvatting van het aandeelhoudersbelang en de participantenopvatting.
Welke van de heersende opvattingen over de inhoud van het ‘vennootschappelijk belang’ komt overeen met het huidige recht? Een belangrijk oordeel van de Hoge Raad op dit punt is in de literatuur vrijwel onopgemerkt gebleven. Door te oordelen dat het bestuur van een NV of BV het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming behoort voorop te stellen en de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de aandeelhouders, bij zijn besluitvorming in aanmerking behoort te nemen, heeft de Hoge Raad, conform de holistische opvatting, het eigen belang van de vennootschap-rechtspersoon als richtpunt voorop gesteld en aldus afstand genomen van de opvatting van het aandeelhoudersbelang en de participantenopvatting.
Het normaliseren van prostitutiewerk
Met de afschaffing van het bordeelverbod is de vraag naar de regulering van de prostitutie alleen maar toegenomen. De achterliggende redenen liggen enerzijds in de blijvende verwevenheid van de seksbranche met ernstige delicten als mensenhandel. In samenhang daarmee speelt de vraag of prostitutie als ‘normaal’ kan worden beschouwd. Verdere strafrechtelijke en bestuursrechtelijke regulering is echter nog iets anders dan volledige normalisering van de prostitutie. Wil dat het geval zijn dan moet prostitutie ook ingekaderd kunnen worden in het privaatrecht. In dit artikel wordt daartoe bezien of en in hoeverre de gebruikelijke regels van het verbintenissen- en arbeidsrecht op prostitutie van toepassing kunnen worden verklaard. Dat laatste blijkt zo makkelijk nog niet te zijn. Dat heeft onder meer hiermee te maken dat het recht zich niet verdraagt met rechtens afdwingbare overeenkomsten die de lichamelijke integriteit van mensen raken. Onder meer mensenrechtenverdragen geven op dit punt een aantal duidelijke begrenzingen aan.