Wetsvoorstel (06-03-2023) tot wijziging van de Waterwet (normstelling voor de waterkwaliteit)

—Dit wetsvoorstel beoogt een onduidelijkheid in de Waterwet weg te nemen. Aanleiding hiervoor zijn uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:2888, ECLI:NL:RVS:2020:2932 en ECLI:NL:RVS:2020:2931). In haar uitspraken oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat uit artikel 2.10 van de Waterwet (Wtw) volgt dat normen voor de kwaliteit van watersystemen moeten worden vastgesteld krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en dat daarmee normen met betrekking tot de waterkwaliteit die niet op die wijze zijn vastgesteld, niet aan een aanvrager om een watervergunning kunnen worden tegengeworpen. De Afdeling geeft hiermee een andere uitleg aan artikel 2.10 Wtw dan de uitleg die tot nu toe in de praktijk werd gehanteerd en waarvan werd verondersteld dat deze in lijn was met de bedoeling van de wetgever van destijds. Dit wetsvoorstel beoogt de Waterwet zodanig te wijzigen dat de huidige praktijk van het vaststellen van normen met betrekking tot de waterkwaliteit kan worden voortgezet.

Naar de mening van de regering beoogde artikel 2.10 Wtw enkel te signaleren dat specifieke normen voor de waterkwaliteit, namelijk milieukwaliteitseisen voor water die nodig zijn ter implementatie van de kaderrichtlijn water, in het stelsel van de Wm zijn ondergebracht. Omdat artikel 2.10 Wtw nu vooral verwarring over de bedoeling ervan blijkt op te roepen, is het volgens de regering wenselijk om deze bepaling te schrappen, om zo niet langer de indruk te wekken dat het de bedoeling zou zijn dat alle normen over de waterkwaliteit alleen bij algemene maatregel van bestuur in het kader van hoofdstuk 5 van de Wm zouden moeten worden gesteld. Dit wetsvoorstel voorziet daarin.

Kamerstukken