Wet van 26-05-2021, Stb. 2021, 256
Wet tot wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving
—Op 21 april 2021 is de nieuwe Europese diergezondheidsverordening (2016/429) van toepassing geworden. Die verordening brengt de omvangrijke hoeveelheid Europese wetgeving over diergezondheid samen in één kader. Daarbij ligt de focus, meer dan voorheen, op bevordering van de diergezondheid, via preventie, ziektebewaking, ziektebestrijding en onderzoek. De diergezondheidsverordening zal worden uitgevoerd bij en krachtens de Wet dieren. In het belang van een goede uitvoering van de verordening wijzigt deze wet de Wet dieren op enkele technische punten.
In de diergezondheidsverordening zijn belangrijke nieuwe ontwikkelingen uitgewerkt. Het diergezondheidsbeleid wordt meer risicogebaseerd vormgegeven en er is meer aandacht voor preventie, zoals het nemen van bioveiligheidsmaatregelen zoals de in de diergezondheidsverordening opgenomen regels voor de zogenoemde ‘opkomende dierziekten’: ziekten die het gevolg zijn van de ontwikkeling of verandering van een bestaande ziekteverwekker, een bekende ziekte die zich naar een nieuw gebied, nieuwe soorten of nieuwe populatie verspreidt, een ziekte die voor het eerst in de Europese Unie wordt gediagnosticeerd of één die wordt veroorzaakt door een (voorheen)onbekende ziekteverwekker. Nieuw is dat de Europese Commissie bevoegd is om geharmoniseerde maatregelen te nemen tegen deze opkomende dierziekten. Verder is de lijst van ziekten waar op Europees niveau maatregelen voor gelden tegen het licht gehouden. Daarbij is onder meer gekeken naar het risico dat ziekten vormen voor bijvoorbeeld de diergezondheid of de landbouwproductie. Een ander belangrijk onderwerp is vaccinatie. Onder de huidige regelgeving is het weliswaar mogelijk om te vaccineren, maar in de diergezondheidsverordening wordt vaccinatie een volwaardig bestrijdingsinstrument. Verder is nieuw dat basisverantwoordelijkheden van onder andere houders van dieren en dierenartsen zijn beschreven. Tot slot is van belang dat het samenbrengen van de Europese diergezondheidsregels in één verordening bijdraagt aan een integrale en geharmoniseerde benadering in de Europese Unie. Dat verkleint de kans op het ontstaan van onnodige verschillen in de aanpak van de diverse dierziekten.
De verordening is van toepassing op verschillende categorieën land- en waterdieren. Naast dieren in de commerciële veehouderij ziet de verordening op aquacultuurdieren, gezelschapsdieren, hobbydieren, dierentuindieren, circusdieren, proefdieren, wilde dieren en producten van dieren.
Centraal in de verordening staan de verschillende ziekten die daarin zijn aangewezen, ‘in de lijst opgenomen ziekten’ genoemd. Ziekten kunnen worden aangewezen als ze besmettelijk zijn voor dieren of van dieren op mensen kunnen worden overgedragen en voldoen aan de in artikel 5 van de verordening genoemde criteria. Er zijn vijf ziektecategorieën. Voor elke categorie gelden regels van verschillende aard, die passen bij de betreffende ziektecategorie.
Met de diergezondheidsverordening vindt een transitie plaats, van regelgeving die voornamelijk bestaat uit Europese richtlijnen naar een wettelijk stelsel waar verordeningen aan de basis staan. De vraag welke regels noodzakelijk zijn om de diergezondheidsverordening uit te voeren hangt sterk samen met de voorschriften waar het om gaat.
In de eerste plaats bevat de verordening voorschriften die rechtstreeks gericht zijn tot houders van dieren of exploitanten van inrichtingen. Ten tweede bevat de diergezondheidsverordening voorschriften die gericht zijn tot de lidstaten of bevoegde instanties van lidstaten. Lidstaten worden in de verordening verplicht om regels vast te stellen of maatregelen te nemen. Een derde type voorschriften creëert een bevoegdheid voor lidstaten om zelf tot het treffen van maatregelen of uitzonderingen over te gaan. In de vierde plaats biedt de verordening op verschillende plekken de mogelijkheid om aanvullende of strengere maatregelen te treffen of regels vast te stellen. De exacte voorwaarden die de verordening daaraan stelt verschillen per ziekte- en diercategorie (land- of waterdieren). Lidstaten zijn ten slotte bevoegd om, binnen hun eigen grondgebied, aanvullende of strengere maatregelen te treffen voor de volgende onderwerpen: de regels over verantwoordelijkheden voor de diergezondheid, de meldingsplicht, monitoringsverplichtingen, registratie, erkenning, documentatie, registers en traceerbaarheidsvoorschriften. De nationale maatregelen mogen geen belemmering vormen voor verplaatsingen van dieren of producten tussen lidstaten en mogen niet in strijd zijn met de verordening.
Inwerkingtreding
Inwerkingtredingsbesluit van 19 december 2022, Stb. 2022, 525
Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van de gedeeltelijke inwerkingtreding van de wet van 26 mei 2021 tot wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving (Stb. 2021, 256)
—De wet treedt in werking met ingang van 22 december 2022, met uitzondering van artikel I, onderdeel 0A.
Inwerkingtredingsbesluit van 14-06-2023, Stb. 2023, 203
Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel 0A, van de wet van 26 mei 2021 tot wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving (Stb. 2021, 256)
—Artikel I, onderdeel 0A, treedt in werking met ingang van 01-07-2024. Dat onderdeel is bij amendement van het Lid Vestering (Partij voor de Dieren, Kamerstukken II 2020/21, 35398, nr. 23) in de wet opgenomen. Dit amendement regelt dat het niet langer is toegestaan om een dier pijn te doen of bij een dier letsel te veroorzaken, dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen met als doel om het dier op een bepaalde manier te kunnen huisvesten. Dit betekent dat fysieke ingrepen vanaf dat moment niet meer zijn toegestaan als deze bijvoorbeeld worden gedaan om dieren in een bepaalde ‘dichtheid’ te kunnen houden, of om problemen zoals staartbijten te voorkomen die voortkomen uit de wijze waarop de dieren worden gehouden, zoals stress of het te vroeg weghalen van biggen bij de zeug. De inwerkingtreding wordt bepaald op 1 juli 2024 in plaats van de eerder voorgenomen 1 januari 2024 ‘vanwege de samenloop met een bij het parlement in te dienen alternatief voor het amendement’. Zie daarover de brief van de Minister van LNV van 14-06-2023 (Kamerstukken II 28286, nr. 1297) in de rubriek Nota’s van deze aflevering: NJB 2023/1694, p. 1963)
Kamerstukken
- TK 2019/20, 35398, nr. 1
- TK 2019/20, 35398, nr. 2
- TK 2019/20, 35398, nr. 3
- TK 2019/20, 35398, nr. 5
- TK 2020/21, 35398, nr. 6
- TK 2020/21, 35398, nr. 7
- TK 2020/21, 35398, nr. 15
- TK 2020/21, 35398, nr. 22
- TK 2020/21, 35398, nr. 23
- TK 2022/23, 35398, nr. 24
- EK 2020/21, 35398, nr. A
- EK 2020/21, 35398, nr. B