In plaats van dat er alleen óver kinderen beslist wordt tijdens rechtszaken, moeten zij beter betrokken worden en een grotere stem krijgen in wat er besloten wordt over hun toekomst. Dat is de uitkomst van ‘Kind in proces’, een onlangs verschenen onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek & Documentatiecentrum (WODC). Als grotere ambitie voor de toekomst wordt voorgesteld dat de procespositie van minderjarigen in alle rechtsdomeinen opnieuw – geïntegreerd − moet worden doordacht.

In het onderzoek staat de vraag centraal of het mogelijk dan wel wenselijk is om de formele procespositie en het hoorrecht van de minderjarige in het Nederlandse civiele procesrecht uit te breiden en zo ja, op welke wijze. Daarbij is onderzocht wat de pedagogische en juridische voor- en nadelen daarvan zouden zijn. Het onderzoek omvat derhalve twee aspecten: (I) het hoorrecht van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures en (II) de procespositie van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures

 

Hoorrecht

In artikel 809 Rv is vastgelegd dat in civiele zaken betreffende het personen- en familierecht waarbij minderjarigen zijn betrokken, de rechter pas beslist na de minderjarige van twaalf jaar of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld om zijn mening kenbaar te maken, behoudens enkele uitzonderingen. Voor minderjarigen jonger dan twaalf jaar bepaalt artikel 809 Rv dat zij in de gelegenheid gesteld kunnen worden om hun mening kenbaar te maken. Zij worden door de rechtbank niet standaard uitgenodigd voor een kindgesprek, maar als zij hier zelf om verzoeken, heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid om al dan niet te beslissen of hij het kind zal horen. Uit het praktijkonderzoek blijkt dat het horen van twaalfminners praktisch niet gebeurt. En ook uit eerder (dossier)onderzoek blijkt dat vrij strikt wordt vastgehouden aan de leeftijdsgrens van twaalf jaar om door de rechter gehoord te worden en dat kinderen jonger dan twaalf jaar niet of nauwelijks worden gehoord door de rechter.

De bevindingen leiden tot de conclusie dat de formele procespositie, het hoorrecht en de ondersteuning van minderjarigen in familie- en jeugdprocedures aanpassing verdienen. Ten aanzien van de formele procespositie is gebleken dat het ontbreekt aan een doordacht, toegankelijk en duidelijk systeem, aangezien de hoofdregel van procesonbekwaamheid inmiddels ondergesneeuwd is door tal van uitzonderingen op de regel en het civiele recht ook afwijkt van de procespositie van minderjarigen in andere rechtsgebieden. Elke minderjarige zou in staat moeten worden gesteld om, direct of indirect, betrokken te worden in procedures. In Nederland is dit wettelijk mogelijk op grond van het hoorrecht uit artikel 809 Rv, maar blijkt de uitvoeringspraktijk zodanig dat geen sprake is van een effectieve mogelijkheid om als twaalfminner gehoord te worden door de rechter.

Ook uit de uitkomsten van relevant neuropsychologisch en pedagogisch wetenschappelijk onderzoek kan worden geconcludeerd dat de procespositie van minderjarigen en hun hoorrecht in familie- en jeugdprocedures verbetering behoeft. Ten aanzien van het hoorrecht blijkt uit het onderzoek dat taalbegrip en -productie van kinderen geen belemmering is voor het verlagen van de huidige leeftijdsgrens van het hoorrecht: de ontwikkeling van het begrijpen en produceren van complexe zinnen is meestal voltooid rond de leeftijd van vier jaar. Hoewel het voeren van een gesprek met kinderen vanaf de kleuterleeftijd dus mogelijk is, blijft het uitdrukken van emoties wel lastig. Om hun mening goed uit te kunnen leggen, is het belangrijk dat kinderen weten hoe zij zich voelen, en dat hun gevoelens en emoties anders kunnen zijn dan die van andere mensen (zoals ouders, broers of zussen, of de gesprekspartner). Onderzoek heeft aangetoond dat deze ‘theory of mind’ vaardigheden op zesjarige leeftijd aanzienlijk zijn ontwikkeld. Bij minderjarigen in bijvoorbeeld echtscheidingssituaties komen loyaliteitsconflicten voor waarbij het kind bang is om een mening te geven die niet overeenkomt met die van (een van de) ouders. Tijdens een kindgesprek vormt een loyaliteitsconflict een probleem, omdat het moeilijker is om de authentieke mening van het kind te achterhalen. Mede gezien de suggestibiliteit en meegaandheid van jonge kinderen is het in deze situaties bijzonder belangrijk om duidelijke instructies en gespreksregels te geven tijdens een kindgesprek. In het kader van mogelijke loyaliteitsconflicten is tevens belangrijk dat kinderen vanaf acht jaar begrijpen dat het mogelijk is om over één onderwerp (of persoon) zowel positieve als negatieve emoties te ervaren. Aangezien rond deze leeftijd ook de cognitieve ontwikkeling van kinderen een grote sprong heeft doorgemaakt, met vooral een groei wat betreft logisch redeneren, is het aannemelijk dat het voeren van een kindgesprek goed mogelijk is met kinderen vanaf acht jaar oud.

Hierbij moet opgemerkt worden dat er wel enkele belangrijke aanbevelingen zijn wat betreft de context van het horen. Als gekozen wordt voor een ondergrens van acht jaar, dan impliceert dat niet dat jongere kinderen niet uitgenodigd hoeven te worden om hun mening kenbaar te maken; het voeren van een gesprek hierover is immers al mogelijk vanaf de kleuterleeftijd. Gezien het feit dat er in de leeftijd van vier tot acht jaar nog veel verschillen zijn tussen kinderen, is het noodzakelijk om deze jongere kinderen meer begeleiding te bieden tijdens een kindgesprek. Indirect horen door een expert die meer tijd kan nemen voor een gesprek en gespecialiseerd is in het voeren van gesprekken met jonge kinderen zou hiervoor een mogelijkheid zijn. Ondanks dat kinderen vaak aangeven dat zij gehoord willen worden of hun mening willen geven, wordt dit niet altijd gedaan vanwege de veronderstelling dat horen als belastend of stressvol wordt ervaren en dat jonge kinderen onvoldoende weerbaar zijn. Een goede context waarin het horen plaatsvindt kan ervoor zorgen dat (belemmerende) spanning en stress worden verminderd.

 

Formele procespositie

Op grond van de onderzoeksresultaten wordt voorgesteld dat minderjarigen vanaf twaalf jaar een eigen rechtsingang krijgen ten aanzien van kwesties rondom afstamming, adoptie, scheiding, gezag en omgang en kinderbescherming, daar waar ouders dit ook hebben. Dat houdt in dat zij zelfstandig − zonder tussenkomst van een wettelijke vertegenwoordiger of bijzondere curator − een dergelijke procedure kunnen beginnen bij de rechter en tevens bevoegd zijn om zelfstandig hoger beroep in te stellen. Minderjarigen van twaalf tot achttien jaar zouden procesbekwaam moeten zijn met betrekking tot de hiervoor genoemde onderwerpen. Dat houdt in dat minderjarigen belanghebbende zijn en de daarbij behorende rechten ook zelfstandig kunnen uitoefenen. Een zelfstandige rechtspositie zou ook moeten betekenen dat minderjarigen die in dergelijke procedures betrokken zijn, zelfstandig hoger beroep moeten kunnen instellen vanaf de leeftijd van twaalf jaar.

Verder wordt voorgesteld dat minderjarigen van twaalf jaar en ouder die in gezags- en kinderbeschermingskwesties van hun zelfstandige rechtsingang gebruik maken, moeten worden bijgestaan door een advocaat. Deze advocaat behartigt de belangen van de oudere minderjarige waarbij hij of zij de stem en de wensen van de minderjarige verwoordt en tevens als taak heeft om de minderjarige zorgvuldig te informeren over alles wat er bij een procedure komt kijken. Daarnaast wordt voorgesteld dat minderjarigen van twaalf jaar en ouder die te maken krijgen met een machtiging uithuisplaatsing in het kader van een maatregel van ondertoezichtstelling of voogdij na gezagsbeëindiging altijd moeten worden bijgestaan door een advocaat; minderjarigen jonger dan twaalf jaar moeten worden bijgestaan door een bijzondere curator.

Daarnaast wordt voorgesteld om een nieuwe informele rechtsingang te introduceren. Minderjarigen van acht tot twaalf jaar moeten van deze informele rechtsingang gebruik kunnen maken voor alle zaken met betrekking tot gezag, zorg- en opvoedingstaken, omgang, informatie na huwelijk of samenwonen, en kinderbeschermingsmaatregelen. Voor minderjarigen onder de acht jaar moet deze informele rechtsingang ook open staan voor zover zij in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake. Minderjarigen jonger dan twaalf jaar die een beroep doen op deze informele rechtsingang zouden een bijzondere curator toegewezen moeten krijgen. De bijzondere curator kan de minderjarige goed informeren over een mogelijke procedure en kan vooraf doorspreken of de minderjarige de gevolgen van een dergelijke beslissing overziet en uit eigen initiatief dit wil doorzetten. Uitbreiding van de informele rechtsingang lijkt overigens pas verstandig als er meer uniformiteit aangebracht wordt bij de verschillende rechtbanken in Nederland ten aanzien van de werkwijze bij de informele rechtsingang. Er zou hiertoe bijvoorbeeld een speciaal procesreglement voor de informele rechtsingang ontwikkeld kunnen worden.

Als grotere ambitie voor de toekomst wordt voorgesteld dat de procespositie van minderjarigen in alle rechtsdomeinen opnieuw – geïntegreerd − moet worden doordacht.

 

Bron: https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2971-positie-minderjarige-civielrecht.aspx

 

 

 

 

Laatste nieuws