Als bijlage bij het eindverslag over zijn informatiewerkzaamheden heeft informateur Tjeenk Willink een notitie aan de Tweede Kamer gestuurd die als een vermaning aan de politiek kan worden opgevat. De titel  van de notitie: ‘Over de uitvoerbaarheid en uitvoering van nieuw beleid (regeerakkoord) of: Hoe geloofwaardig is de Overheid?’

Daarin schrijft de informateur dat met het aantreden van een nieuw kabinet een nieuwe beleidsagenda van kracht wordt, die richtsnoer is voor bewindslieden en de basis vormt voor parlementaire stabiliteit, maar die vooral ook verwachtingen wekt bij burgers. Aan het verwezenlijken van die verwachtingen staat de overheid zelf vaak in de weg. Het vrij algemene politieke streven in de afgelopen 30 jaar naar een kleinere en goedkopere centrale overheid heeft per saldo geresulteerd in een aanzienlijke groei van het aantal regels en formulieren waarmee burgers te maken krijgen en waarvan zij vaak het slachtoffer worden. De onvrede die daaruit voortkomt vertaalt zich inmiddels ook in politiek ongenoegen. Het nieuwe regeerakkoord moge dus in de publieke, politieke en bestuurlijke aandacht domineren, het is verstandig te onderkennen dat de departementen en publieke uitvoeringsorganisaties al belast zijn met de uitvoering van bestaand beleid. Die uitvoering heeft een eigen dynamiek en urgentie. Er zijn daarnaast ook specifieke operaties, of na-ijlende effecten daarvan, ingezet door vorige kabinetten. Beleidsvoornemens uit het nieuwe regeerakkoord sluiten daar niet automatisch op aan. Dat levert frictie op en belemmert de uitvoering. Daarbij komt dat de afspraken in het regeerakkoord en het daarbij afgesproken tijdspad vaak op gespannen voet staan met de uitvoeringstechnische mogelijkheden of beschikbare capaciteit. Het gevolg is vaak dat de verantwoordelijke bewindspersoon zich op een gegeven, vaak ongelukkig, moment dient te verantwoorden voor de onvermijdelijke gevolgen van deze fricties. Soms leidt dat tot aftreden. Nieuwe bewindslieden dienen zich hiervan bewust te zijn. De vraag of de publieke organisaties zijn toegerust op hun taak en hoe vanuit de samenleving tegen de uitvoering wordt aangekeken komt onvoldoende tijdig aan het licht.

Dit klemt temeer omdat zeker sinds 2010 in de publieke sector een substantiële sanering heeft plaatsgevonden. Achtereen volgende kabinetten en het parlement hebben tot een serie bezuinigingsoperaties besloten die cumuleren tot € 61 miljard aan saldo verbeterende maatregelen. Het merendeel hiervan wordt gerealiseerd door besparingen op de collectieve uitgaven die grotendeels in 2017 hun maximale beslag krijgen. De taakstellingen werden vaak verbonden met reorganisaties, schaalvergroting en uitbreiding van taken, versobering van personele formaties en (her-)huisvesting, digitalisering en beleids- cq. wetswijzigingen. Daarbij ontbrak vaak consistentie.

Veel uitvoeringsorganisaties hebben moeite hun primaire taak naar behoren uit te voeren en deze uitvoering robuust en toekomstbestendig te maken. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor het vertrouwen van de burger in de publieke zaak. Waar departementen en publieke uitvoeringsorganen noodgedwongen hun aandacht en energie intern richten op de uitvoering van reorganisaties en substantiële bezuinigingen, raken burgers onvermijdelijk buiten beeld. Dit wringt met de steeds breder gevoelde noodzaak om de verbindingen tussen burgers en overheid te bevorderen of te herstellen.

Het zou verstandig zijn als niet alleen het nieuwe kabinet maar ook de Kamer deze erfenis van de afgelopen decennia onder ogen zouden zien. De uitvoering van een nieuwe beleidsagenda vergt inzicht in de bestuurlijke capaciteit, zorgvuldigheid in de uitvoering en zicht op de resultaten en (neven) effecten. Voor dat laatste toont ook de Kamer traditioneel weinig belangstelling. Zelden of nooit wordt binnen de overheid op grote operaties teruggeblikt. Het blijft zorgelijk dat de departementen anno 2017 niet scherper zicht hebben op de uitvoering en de effecten van beleid en dat de politiek onmachtig blijkt te voorkomen dat juist burgers in de problemen in het woud van regels de weg kwijt raken en zich door de overheid niet gehoord of begrepen voelen. Want hoe legitiem is een openbaar bestuur waarin alleen de meest competente burgers, en dan nog soms met moeite, zelf hun weg kunnen vinden en niet diegenen waarvoor de democratische rechtstaat juist ook was bedoeld? Hoe legitiem is een openbaar bestuur waarin deskundige uitvoerders van publieke taken steeds minder tijd aan hun eigenlijke werk kunnen besteden maar als het mis gaat toch als eersten verantwoordelijk worden gesteld?


Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34 700, nr. 25

Laatste nieuws