Het oordeel van het hof Arnhem dat Heringa niet strafbaar is voor de hulp die hij heeft verleend aan zijn bejaarde moeder om een einde aan haar leven te maken, dient in stand te blijven. Dat adviseert advocaat-generaal Spronken de Hoge Raad naar aanleiding van het cassatieberoep dat het Openbaar Ministerie instelde tegen de uitspraak van het hof.

De 99-jarige moeder van Heringa verbleef in een verzorgingstehuis, leed aan hartfalen, had ernstige rugklachten en was nagenoeg blind. In juni 2008 heeft Heringa haar op haar uitdrukkelijke verzoek medicijnen verstrekt die zij heeft ingenomen, waarna ze is overleden. Heringa heeft het hele proces op video opgenomen, waaronder een gesprek waarin zijn moeder zei dat ze klaar was met het leven. De beeldopnamen zijn op 8 februari 2010 in de documentaire “De laatste wens van Moek. Een zelf geregisseerde dood.” uitgezonden in het programma Netwerk. Daarop is Heringa vervolgd wegens strafbare hulp bij zelfdoding. Heringa heeft zich in de strafzaak beroepen op noodtoestand, een vorm van overmacht, omdat de huisarts had geweigerd medewerking te verlenen aan euthanasie en hij zich moreel verplicht voelde zijn moeder te helpen bij het realiseren van de door haar uitdrukkelijk gewenste pijnloze, vredige en waardige dood. De rechtbank achtte Heringa strafbaar omdat onvoldoende duidelijk was geworden dat geen andere arts gevonden kon worden om hulp aan zijn moeder te bieden. Het hof oordeelde anders. De huisarts heeft tegenover het hof verklaard dat zij geen medewerking wilde verlenen aan euthanasie en dat zij Heringa en zijn moeder had gezegd dat ook een andere arts dat niet zou doen. Verder heeft het hof vastgesteld dat in 2008 artsen heel terughoudend waren en hun medewerking alleen verleenden als er sprake was van uitzichtloos en ernstig lijden met een medische oorzaak. Die opstelling is later veranderd. Hulp bij zelfdoding kan tegenwoordig door artsen ook worden verleend als het gaat om een stapeling van ouderdomsklachten die niet allemaal een medische oorzaak hoeven te hebben. Verder was het hof ervan overtuigd dat Heringa uiterst zorgvuldig en zo transparant mogelijk heeft gehandeld. Het hof heeft dat mede getoetst aan de zorgvuldigheidseisen waaraan artsen moeten voldoen volgens de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, die in 2002 in werking is getreden.

In cassatie is de vraag aan de orde wanneer iemand die geen arts is, toch een beroep op noodtoestand kan doen. Een dergelijk beroep kan worden gedaan bij een conflict van plichten, waarbij een strafbaar feit wordt gepleegd en dus de plicht om de strafwet na te leven niet wordt opgevolgd, om aan een moreel zwaarder wegende plicht voorrang te geven. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan dat ook bij hulp bij zelfdoding door een naaste die geen arts is, straffeloosheid met zich meebrengen. Nu er een wettelijke mogelijkheid is dat een arts onder strikte voorwaarden hulp biedt bij zelfdoding – kan een beroep op noodtoestand voor iemand die geen arts is, slechts bij hoge uitzondering worden aanvaard. Het Openbaar Ministerie vindt dat het hof niet goed genoeg heeft gemotiveerd waarom er bij Heringa sprake zou zijn van zo’n bijzondere uitzonderingssituatie en vindt de eisen die het hof heeft gesteld aan het handelen van Heringa niet streng genoeg. De advocaat-generaal vindt de beslissing van het hof wel goed gemotiveerd, maar wijst erop dat uit deze beslissing geen algemene conclusies kunnen worden getrokken over de vraag wanneer iemand die geen arts is hulp verleent bij zelfdoding. Of er sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie moet van geval tot geval door de rechter worden beoordeeld. De Hoge Raad doet dan ook geen uitspraak over de vraag of hulp bij zelfdoding door niet-artsen is toegestaan, maar over de vraag of het hof kon oordelen dat dit in het specifieke geval van Heringa straffeloos kan blijven.

De Hoge Raad verwacht op 14 maart 2017 uitspraak te doen in deze zaak.


Bron: www.rechtspraak.nl
ECLI:NL:PHR:2016:1086

Laatste nieuws