Taxation with representation ain’t so hot either

‘No taxation without representation’ was in 1770 het motto van de kolonisten in Noord-Amerika die het zat waren Britse belasting te moeten betalen zonder stem in het Britse parlement, dat hen belastingen oplegde in onder meer de Sugar Act en de Tea Act. Die laatste Act was de druppel: de Sons of Liberty leidden een belastingopstand die de historie inging als de Boston tea party

Het moederland schoot zichzelf vervolgens in de voet door als vergelding de Coercive Acts aan te nemen, de Boston commerce te sluiten en Massachusetts zijn zelfbestuur af te pakken. Daardoor escaleerde de kwestie zodanig dat de Amerikaanse revolutie uitbrak. En daarna hadden de kolonisten hun representation. De komiek Gerald Barzan verwoordde 2½ eeuw later treffend de thans diepste overtuiging van veel Amerikanen ter zake: ‘Taxation with representation ain’t so hot either’. Welke dunk zij inmiddels van hun ‘representation’ hebben, werd samengevat door acteur Will Rogers: ‘We have the best Congress money can buy’. In Washington D.C. hebben auto’s – soms ook die van de president (als het een democraat is, zoals Clinton) – kentekenplaten waarop staat ‘Taxation Without Representation’ omdat het District of Columbia geen deelstaat is, maar een federaal district, waardoor het niet vertegenwoordigd is in Congress, maar D.C.-citizens wel federale belasting moeten betalen.

Bij de vijftigste verjaardag van de Verenigde Naties in 1995 draaide de Britse premier John Major de slogan om: ‘No representation without taxation’, omdat de VS miljarden VN-contributie achterhielden, maar zich desondanks vergaand bemoeiden met de VN. Die omkering is trouwens misschien wel een beleidsidee: waarom worden (grote) belastingfraudeurs niet beperkt in hun kiesrecht, of in hun gebruik van publieke voorzieningen? Het is lastig om hen uit te sluiten van de bescherming door dijken, leger en politie, maar waarom zou hen niet – naast een navorderingsaanslag met rente en boete – een tijdelijke kiesrechtontzegging opgelegd kunnen worden? Wie bij herhaling weigert om mee te betalen aan zijn burgerschapspakket, verliest burgerschapsrechten c.q. aanspraak op dat burgerschapspakket.

Hoe staat het met de Nederlandse fiscale representation? Er is nog geen belastingopstand uitgebroken, maar de weerstand tegen de belastingwetgeving groeit. Steeds vaker organiseren burgers en bedrijven die zich door de politiek onfatsoenlijk behandeld voelen zich, om onredelijke belasting- of socialezekerheidswetgeving aan te vechten voor de rechter. Voorbeelden: het belastingprivilege voor de rijken in de schenk- en erfbelasting (volledige belastingvrijdom voor het eerste miljoen ‘ondernemingsvermogen’ (een 5%-aandelenbelang kwalificeert al) en 83% vrijstelling daarboven); de ‘rendementsheffing’ in box 3 op niet-bestaand spaarrendement; de excessieve boeten ex de Fraudewet sociale verzekeringen (door CRvB en Ombudsman aangemerkt als volstrekt excessief voor de goeden en ineffectief voor de slechten); de terugwerkende kracht en willekeurige effecten van de loonheffing op hoge vertrekbeloningen; de onverhoedse belastingverhoging (van 19% verrekenbare omzetbelasting naar 29% onverrekenbare kansspelbelasting) voor exploitanten van kansspelautomaten, expliciet voorbijgaande aan contractlooptijden en aan onderzoek waaruit bleek dat vele betrokkenen structureel verlies zouden lijden; de terugwerkende kracht in de tijdelijke ‘crisisheffing’ ad in totaal 68% voor loon boven € 150.000, enzovoort. In zulke gevallen zijn of worden massaal gecoördineerd bezwaar- en beroepsprocedures gevoerd in een omvang en frequentie die nieuw is. Burgers en bedrijven zijn het kennelijk zat. Omdat zij door het toetsingsverbod niets hebben aan hun Grondwet, zijn zij gedwongen het eigendomsgrondrecht, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel van het EVRM, het IVBPR en het EU-Handvest in te roepen. In plaats van dat de wetgever zich daarvoor schaamt en voor constitutionele toetsing en fatsoenlijker wetgeving zorgt, blokkeert het parlement juist constitutionele toetsing en wil een deel ervan ook de laatste rechtsbescherming – rechterlijke toetsing aan grondrechtenverdragen – tegen zijn gebrekkige producten beperken. Het parlement acht zich zelf bij uitstek geschikt om de grondrechtenconformiteit van zijn producten te beoordelen.

Maar bij partijprestigieuze projecten, politieke geloofsartikelen en achterbanbeloning speelt grondrechtentoetsing geen enkele rol. Illustratief is de gang van zaken rond de genoemde vrijstelling van schenk- en erfbelasting. Die is bij amendementen, dus juist door het parlement zelf, volstrekt ongemotiveerd opgeschroefd van een reeds onverklaarbaar hoge 50% naar uiteindelijk een ridicule 100%. Voor die schaamteloos ongerechtvaardigde privilegiëring van vermogenden valt geen andere verklaring te verzinnen dan paaien van een kennelijk machtige lobby: de regering zelf had expliciet verklaard dat fiscale liquiditeitsproblemen bij bedrijfsopvolging al geen knelpunt meer waren bij een vrijstelling van 30% en dat bij verhoging naar 50% de grens van het gelijkheidsbeginsel al werd bereikt. De Raad van State miste reeds bij 30% vrijstelling een ‘toereikende afweging’, achtte eveneens verhoging van 50 naar 75% disproportioneel en constateerde bij verhoging naar 90% dat ‘het nagenoeg geheel onbelast laten van ondernemingsvermogen’ volstrekt niet verklaard kon worden uit het als enige aangevoerde liquiditeitsargument. En daarna verhoogde het parlement de vrijstelling dus nog eens, volstrekt ongemotiveerd, naar 100%. Helaas bleek de Hoge Raad gevoelig voor de rechtsstaatondermijnende retoriek van ‘het primaat van de politiek,’ selectief citerend uit de wetsgeschiedenis, zijn taak van ‘better placed national authority’ verzuimend door zich te verstoppen achter de wide margin of appreciation en feitelijk het gelijkheidsbeginsel afschaffend bij belastingwetgeving, waar het juist cruciaal is. In Duitsland, waar de Grondwet en de Steuergerechtigkeit wél betekenis hebben, is zelfs een minder vergaand en beter gemotiveerd, maar verder vergelijkbaar privilege ongrondwettig en discriminatoir verklaard door zowel het Bundesfinanzhof als het Bundesverfassungsgericht. Terecht was dan ook één van de eerste beleidsvoornemens van de nieuwe Staatssecretaris Wiebes de beëindiging van het privilege. Zijn partij wist niet hoe snel zij hem tot de orde moest roepen; de coalitiepartner hield zich muisstil.

Tot zover de gelijkheidsbeginseltoetsing door de politiek zelve. Taxation with representation blijkt ook in Nederland verre van hot. Voorspelbaar gevolg: groeiende belastingweerstand en, als ook de rechter het zo laat afweten: groeiende buitenwettelijke weerstand.


Dit Vooraf is ook gepubliceerd in NJB 2015/541, afl. 11, p. 667.

Over de auteur(s)
Peter Wattel
A-G bij de Hoge Raad