Prestatieafspraken hoger onderwijs. Een onderzoek naar de (grond)wettigheid van prestatiebekostiging

Lees hier de scriptie ‘Prestatieafspraken hoger onderwijs. Een onderzoek naar de (grond)wettigheid van prestatiebekostiging' van Jochem Streefkerk (masterscriptie Staats- en bestuursrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam, begeleider: prof. mr. dr. P.W.A. Huisman, tweede lezer: prof.mr. R. de Lange, beoordeling: 9).

Prestatie- of marktgedreven financiering van een publieke voorziening leidt (al dan niet terecht) vaak tot zorgen over de kwaliteit en het aanbod van de betreffende voorziening. De reacties op de invoering van prestatiebekostiging in het hoger onderwijs vormen daarop geen uitzondering. Nu de onderwijssector veel wet- en regelgeving kent en bovendien een veel bediscussieerd grondwetsartikel, staat niet alleen de (politieke) wenselijkheid van prestatiebekostiging ter discussie, maar ook de rechtmatigheid en meer specifiek de wetmatigheid van prestatiebekostiging.

Deze scriptie doet verslag van een onderzoek naar de verhouding van het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs (Stb. 2012, 534) met het (grond)wettelijk systeem van hoger onderwijsbekostiging. Het onderzoek leidt tot de drie volgende (deel)conclusies:

-        Er is sprake van een ontoereikende grondslag van het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs (“Besluit”). Het Besluit wijkt (mede) af van de artikelen 1.8 en 1.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het experimenteerartikel waarop het Besluit gebaseerd is, biedt echter onvoldoende grondslag voor die afwijking.

-        Het Besluit wijkt af van de heersende interpretatie van artikel 23 Grondwet. De eisen die door de overheid aan bekostigd onderwijs gesteld worden, beogen traditioneel de garantie van een minimumnorm. De normstelling in het Besluit dient echter het bereiken van een prestatienorm. Dit is niet in strijd met de letter van artikel 23 Grondwet, maar wel met de geldende interpretatie.

-        De aanspraak op overheidsbekostiging wordt met het Besluit uitgehold, door verschillende bestuursrechtelijke onvolkomenheden. Zo bestaat onduidelijkheid over de positie van de toekenning van prestatiebekostiging binnen het kader van de Algemene wet bestuursrecht. Bovendien wordt een deel van de bekostiging waarop onderwijsinstellingen aanspraak hebben afhankelijk gemaakt van de goedkeuring van de Minister van Onderwijs.

De problemen met het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs zijn grotendeels van principiële aard en vloeien mede voort uit juridische slordigheden en inconsequenties. Deze problemen dienen uit oogpunt van rechtseenheid en rechtszekerheid van een oplossing te worden voorzien, zodra de gelegenheid zich daartoe voordoet. In deze scriptie worden hiertoe tot slot enkele handreikingen gedaan.


Bron afbeelding: expectationgraduation.org

Over de auteur(s)