Intensivering van de mededinging in aanbestedingen

Lees hier de scriptie ‘De convergentie tussen het aanbestedingsrecht en mededingingsrecht - een onderzoek naar de verwevenheid tussen het aanbestedings- en mededingingsrecht, waarbij de rol van de mededinging in de aanbestedingspraktijk centraal wordt gesteld' van Irmela Kodaga (masterscriptie Staats- en bestuursrecht en Transnational Legal Studies, Vrije Universiteit Amsterdam, begeleiders: prof. mr. E. Steyger en prof. dr. G.R. Davies (tweede begeleider), beoordeling: 8).

Kodaga heeft in haar scriptie onderzoek gedaan naar de convergentie tussen het mededingings- en aanbestedingsrecht en de rol van de mededinging (concurrentievrijheid) in de aanbestedingspraktijk. De volgende probleemstelling stond centraal in het onderzoek: wat is de oorzaak van de intensivering van de mededinging bij aanbestedingen en tot welke gevolgen leidt dit ten aanzien van de rechtssubjecten?    
In aanbestedingen bestaat er een convergentie tussen het mededingings- en aanbestedingsrecht. Door deze convergentie dienen overheden en ondernemingen bij aanbestedingen rekening te houden met twee normobjecten: zowel de regels van het aanbestedingsrecht als het mededingingsrecht. Er kan worden aangenomen dat er ook een zekere synergie bestaat tussen het mededingings- en aanbestedingsrecht, omdat gesteld wordt dat zij tot doel hebben elkaar te versterken en gezamenlijk tot betere resultaten leiden in aanbestedingen.
In het verlengde daarvan heeft Kodaga onderzoek gedaan naar de werking van de mededinging in aanbestedingen. Zij constateert dat er sprake is van een tendens naar de intensivering van de mededinging in aanbestedingen. De achtergrond van deze intensivering is de verruiming van het nuttig effect van het Unie-recht, waardoor tevens het toepassingsgebied van de Verdragsrechtelijke aanbestedingsbeginselen wordt geraakt c.q. vergroot. Hieraan ligt de volgende tweeledige redenering ten grondslag. Allereerst vloeit uit de algemene aanbestedingsbeginselen (het beginsel van gelijke behandeling en het transparantiebeginsel) voort dat de ad hoc markt voor de mededinging dient te worden geopend. Aan deze aanbestedingsbeginselen komt een zelfstandige betekenis toe, aangezien deze niet op grond van de Aanbestedingsrichtlijnen gelden maar voortvloeien uit de Verdragsbepalingen inzake de interne markt (artikel 49 en 56 van het VWEU). Ten tweede gelden de genoemde aanbestedingsbeginselen óók wanneer er geen aanbestedingsplicht bestaat gelet op de doorwerking van het Unierecht in interne situaties.
Vanwege de Verdragsrechtelijke grondslag van de aanbestedingsbeginselen die de mededinging waarborgen en de doorwerking van het Unierecht in interne situaties kunnen aanbestedende diensten de mededinging niet doorkruisen. Aanbestedende diensten kunnen aldus geenszins ‘onder het mom dat het een overheidsopdracht betreft die niet onder het Europese recht valt, c.q. de Aanbestedingsrichtlijn’ stellen dat zij niet onderworpen zijn aan het waarborgen van de mededinging in zuiver nationale situaties. De conclusie is dan ook dat zowel overheden als ondernemingen zich te allen tijde dienen te vergewissen van de mededinging in aanbestedingsprocedures. 

 


Bron afbeelding: Patti Haskins

Over de auteur(s)