Frustrerende parlementaire bijdragen over verhoorbijstand

Sinds 1 maart 2016 mogen advocaten politieverhoren van verdachten bijwonen. Al lang wordt gesteggeld over de rol van advocaten tijdens die verhoren. In een beleidsbrief van 10 februari 2016 heeft het OM de opsporing regels gegeven voor de inrichting van het verhoor en in bijzonder voor de rol van advocaten.

Hieruit volgt samengevat een (zeer) beperkte rol gedurende het verhoor. Advocaten vinden dat de kern van de aanwezigheid is gelegen in het recht op rechtsbijstand, wat een actievere rol in zich houdt. Ook gedurende het verhoor. Naar aanleiding van een Kort Geding dat advocaten hierover aanspanden tegen de Staat der Nederlanden zijn prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld om meer duidelijkheid te krijgen over de relevante bepalingen 4, 5 en 6 van de beleidsbrief. In afwachting van de antwoorden is onlangs ook in de Tweede Kamer gedebatteerd over de inhoud van de verhoorbijstand. Ik zal het niet over de timing hebben en beperk mij tot de inhoud. Voor de zoveelste keer worden in het debat kortzichtige en niet ter zake doende argumenten gebruikt om ontwikkelingen in het kader van verhoorbijstand tegen te houden. Zo zou verhoorbijstand leiden tot te weinig blauw op straat en zouden advocaten de boel alleen maar willen traineren. Dit terwijl alle betrokkenen inmiddels moeten weten (ook de Kamerleden die de argumenten gebruiken) dat de ingebrachte argumenten geen steek houden. Er is daarbij mijns inziens uiteindelijk maar een uitkomst mogelijk: aan het eind van alle Nederlandse en/of Europese discussies zullen advocaten in de gelegenheid gesteld zijn om actieve rechtsbijstand te verlenen tijdens verhoren. Dat kan in 2016 zijn of misschien in 2020. Het tegenstribbelen heeft louter tot doel de voortgang te frustreren: juist datgene waar die Kamerleden advocaten bij verhoren op voorhand van betichtten. Kennelijk ontbreekt het bij veel Kamerleden aan de wil of het vermogen om in dit debat verder te kijken dan oneliners die door behoudzuchtigen worden aangeleverd. Daarbij is men ook nog inconsequent door wel met waardering te spreken over de bestaande praktijk bij FIOD (verdachten)verhoren, waar advocaten al sinds jaar en dag actieve inbreng leveren. Veel beter dan het halsstarrig tegenwerken zou het zijn om de ontwikkelingen positief tegemoet te treden. Bijvoorbeeld door snel werk te maken van de inzet van techniek om verhoren standaard op te nemen. Daarbij kan dan ook mee worden genomen wat er van die verhoren vervolgens, op welke wijze, uitgewerkt moet worden. Hoeveel tijdwinst levert dat niet op! Daarnaast zouden betrokkenen de vraag onder ogen moeten zien welke verhoren met inachtneming van de daad (het verwijt) en de persoon van de verdachte om welke bijstand vragen. Ook daar kunnen belangrijke keuzes worden gemaakt. En ja in die verhoren waar opsporingsambtenaren het liefst zonder advocaat willen beginnen, zal het belang van bijstand juist het grootste zijn. Accepteer vervolgens dat er aanpassingen moeten komen bij verhoren zelf, maar zie dit vooral als kans om de kwaliteit van verhoren en van verhoorders te verbeteren. Investeer in een beter begrip van politie en advocatuur in elkaars rollen en denk na over escalatievragen bij discussies. Dit alles om te komen tot verbetering en modernisering van het proces van waarheidsvinding. Het is makkelijker om standaard reflexen op te rakelen. Het is constructief en moedig om dat nu eens niet te doen. Alleen zo komen we verder.  


Jan Leliveld is advocaat bij Wladimiroff advocaten.

 

Afbeelding: © Alamy

Over de auteur(s)
Jan Leliveld
Advocaat bij Van Doorne in Amsterdam