Adviseren over afgesloten strafzaken

Toen in 2012 de AdviesCommissie Afgesloten Strafzaken (ACAS) in het leven werd geroepen was dat een verbetering. En toch bekroop mijzelf enige melancholie. Ik was voorzitter geweest van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) – de commissie die het Openbaar Ministerie adviseerde om aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad te vragen een vordering tot herziening te doen als het meende dat de politie of het OM steken had laten vallen in een afgesloten strafzaak.

Dat gebeurde in de zaken over Lucia de Berk, Ina Post en de Zes van Breda. Ons onderzoek werd dan opgevolgd door een nieuw onderzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Dat was natuurlijk inefficiënt en bovendien kon de CEAS niets over fouten van rechters zeggen. Bij de ACAS bestaan die bezwaren niet.

De ACAS is nu ingebed in het onderzoek van de procureur-generaal naar de wenselijkheid van een herzieningsaanvraag. Er zijn sinds 2013 twintig adviezen openbaar gemaakt (waarvan tien in 2015). Over enkele al langer omstreden veroordelingen – de Deventer Moordzaak, de dubbele moord in Sittard en de Butlermoord – adviseerde ze tot nader onderzoek. In een paar andere gevallen was de uitkomst van het eigen onderzoek van de ACAS voor de betrokken veroordeelde minder gelukkig. In een zaak uit 2015 (14/04273) is kritiek weerlegd op door het Hof gebruikte deskundigenbevindingen inzake het DNA-bewijs. En blijkens het allereerste advies van de ACAS (uit 2013) leverde nader DNA-onderzoek nieuw belastend bewijs op (13/00715).

De ACAS is een wettelijke adviescommissie. Ze staat dus onafhankelijk ten opzichte van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en is niet aan te merken als ‘staf’ van de PG. Maar de ACAS is evenmin een onderzoeksgroep ten behoeve van onschuldig veroordeelden. Die tweespalt is praktisch waarschijnlijk geen probleem, maar theoretisch en in de beeldvorming wel enigszins. Ik zal uitleggen waarom.

Vanuit het perspectief van de leek wil een onterechte veroordeling zeggen dat iemand is veroordeeld terwijl hij het niet heeft gedaan. In het herzieningsstelsel gaat het blijkens art. 457 Sv om de vraag of er een novum is – een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien het bekend zou zijn geweest het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging of zo.1 Dat wil zeggen dat in een geval waarin de rechter bijvoorbeeld een ontlastende verklaring van een derde niet heeft geloofd die verklaring geen novum meer kan opleveren. Bij verkeerde afweging door de rechter blijft de onschuldig veroordeelde dan onschuldig veroordeeld als er niets nieuws kan worden aangedragen. Niet de onschuld maar het novum is cruciaal,2 want met het novum moet de eerdere vaststelling van schuld worden afgetroefd.

De CEAS had het gemakkelijker dan de ACAS, omdat ze niet op het juridische novumbegrip hoefde te letten. Ze ging vol voor de lekenvraag: is er een gerede kans dat de betrokkene onschuldig is veroordeeld? De ACAS adviseert de procureur-generaal echter rechtstreeks. En als deze een herziening vordert of een conclusie neemt naar aanleiding van een herzieningsverzoek van de veroordeelde zal hij zich moeten richten op de zojuist kort weergegeven criteria van de wet en van de Hoge Raad. De ACAS heeft reeds in het jaarverslag van 2013 aangegeven dat zij (een aanbeveling voor) nader onderzoek alleen zinvol acht indien redelijkerwijze te verwachten valt dat het mogelijk kan leiden tot een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 457, lid 1 onder c Sv.

Ik vind dat een weliswaar ogenschijnlijk logisch, maar toch moeilijk punt. Natuurlijk heeft de ACAS de vrijheid geen onderzoek te doen als in het verzoek niet aannemelijk is gemaakt  dat er grond is voor een nader onderzoek, als het vooral berust op speculatie of op ongeloofwaardige verhalen. Maar ik hoop  – en neem aan – dat de ACAS bij een enigszins deugdelijk verzoek nieuwsgierig is naar de feiten. Ook als de veroordelende rechter uitdrukkelijk heeft overwogen dat hij de ontlastende verklaring van een getuige niet geloofde, doch koos voor juridisch voldoende, maar ‘dun’ bewijsmateriaal zou ik verwachten dat de ACAS soms best enig eigen onderzoek naar de kracht van die ontlastende verklaring wil doen. Zij is immers in het leven geroepen om gehoor te geven aan gevoelens van onrust over dubieuze veroordelingen. Misschien levert scherp onderzoek andere nieuwe gegevens op.

Als de ACAS vervolgens adviseert aan de P-G over de wenselijkheid van een nader onderzoek (art. 462 Sv) zal zij er inderdaad niet aan voorbij kunnen indien een gevonden gegeven waarschijnlijk geen novum oplevert. Anders zou ze ook valse verwachtingen bij de verzoeker wekken. Of het een novum betreft is echter een juridisch oordeel, waarvoor de P-G bij uitstek zelf verantwoordelijk en deskundig is, terwijl – in mijn opvatting – de ACAS primair is bedoeld voor het aandragen van (juridisch relevante) feiten. Daarom lijkt mij niet gewenst dat de ACAS te zeer vooruit loopt op de inschatting van de P-G en het oordeel van de Hoge Raad. Illustratief voor de moeilijkheid van dergelijke inschattingen is dat in de zaak van de Twee van Putten het toen geldende recht toewijzing van de vordering tot herziening eigenlijk niet toeliet maar de Hoge Raad ten langen leste daartoe wel besloot.

Volgens de wet is de ACAS er om de procureur-generaal te adviseren, maar de strekking van de wet is dat zij feitenonderzoek doet om eventueel onschuldig veroordeelden op het spoor te komen en uit de gevangenis te krijgen. Uit de gepubliceerde adviezen blijkt dat de ACAS diepgaand feitenonderzoek doet, maar wat mij betreft mag de ACAS in haar openbaarmakingen wel iets meer laten doorklinken dat haar taak primair ligt in het doen ophelderen van rechterlijke dwalingen in plaats van in de juridische beoordeling of er sprake is van een novum.


 

Dit Vooraf verschijnt ook in NJB 2016/1228, afl. 25.

 

Bron afbeelding: AJC ajcann.wordpress.com


 

1. Zie bijv. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7190, NJ 2013/278 m.nt. Schalken.
2. Vgl. met betrekking tot de Britse Criminal Cases Review Commission Michael Naughton,  'Integrity of the Criminal Justice System', Criminal Law Quarterly 2012 [Vol. 58] 207-244.

Over de auteur(s)
Author picture
Ybo Buruma
Raadsheer in de Hoge Raad